The bonds of family Slavery commerce and culture in the British Atlantic world 1st Edition Katie Donington pdf download
The bonds of family Slavery commerce and culture in the British Atlantic world 1st Edition Katie Donington pdf download
https://ebookmeta.com/product/the-bonds-of-family-slavery-
commerce-and-culture-in-the-british-atlantic-world-1st-edition-
katie-donington/
https://ebookmeta.com/product/competing-visions-of-empire-labor-
slavery-and-the-origins-of-the-british-atlantic-empire-1st-
edition-swingen-abigail-l/
https://ebookmeta.com/product/human-empire-mobility-and-
demographic-thought-in-the-british-atlantic-world-1500-1800-ted-
mccormick/
https://ebookmeta.com/product/the-evil-necessity-british-naval-
impressment-in-the-eighteenth-century-atlantic-world-early-
american-histories-brunsman/
https://ebookmeta.com/product/first-rate-the-baymont-
bombers-3-1st-edition-mckayla-box-box-mckayla/
How to Help the Suicidal Person to Choose Life The
Ethic of Care and Empathy as an Indispensable Tool for
Intervention 1st Edition Kathleen Stephany
https://ebookmeta.com/product/how-to-help-the-suicidal-person-to-
choose-life-the-ethic-of-care-and-empathy-as-an-indispensable-
tool-for-intervention-1st-edition-kathleen-stephany/
https://ebookmeta.com/product/nginx-cookbook-2nd-edition-derek-
dejonghe/
https://ebookmeta.com/product/course-5-getting-started-humber-
real-estate-education-7th-edition-real-estate-council-of-ontario-
reco/
https://ebookmeta.com/product/modern-construction-case-
studies-2nd-edition-andrew-watts/
https://ebookmeta.com/product/functional-programming-with-c-
simon-j-painter/
Fated and Claimed 1st Edition Various Authors
https://ebookmeta.com/product/fated-and-claimed-1st-edition-
various-authors/
i
GENDERED TRANSACTIONS
Indrani Sen
BANISHED POTENTATES
Robert Aldrich
MISTRESS OF EVERYTHING
ed. Sarah Carter and Maria Nugent
CULTURES OF DECOLONISATION
ed. Ruth Craggs and Claire Wintle
The bonds
of family
S L AVERY, COM M ERC E A N D
CU LT UR E I N T HE BRI TI S H
AT LANT I C W O RL D
Katie Donington
The right of Katie Donington to be identified as the author of this work has been
asserted by her in accordance with the Copyright, Designs and Patents Act 1988.
C ONT E NT S
List of figures—viii
List of family trees—ix
Acknowledgements—x
List of abbreviations—xiii
Part II Family politics: defending the slave trade and slavery 105
4 Defending the slave trade 107
5 Defending slavery 133
Select bibliography—293
Index—309
[ vii ]
vi
F IGUR E S
[ viii ]
ix
FA MILY T R E ES
The family trees constructed are not exhaustive. Instead they highlight
the key relationships relevant to each chapter they precede.
[ ix ]
x
[x]
xi
Acknowledgements
[ xi ]
xi
Acknowledgements
[ xii ]
newgenprepdf
xi
AB B R E VIAT IO N S
Archival source abbreviations are used when the archive is cited five
or more times.
Thomas senior ◊ Sarah Esther Robert senior Δ Samuel senior Margaret Elizabeth Joseph Mary John senior ◊
(1710–80) lived (1712–?) (1714–72) (1717–84) (1719–1781) (1723–95) (1725–97) (1726–59) (1729–60) (1732–69)
with Charity Harry m. Thomas m. Samuel m. Abigail m. Samuel m. Nathaniel m. Janet
(?–1793) Diggles Bayley Scholey Robinson Philips (1726– Gordon
(1717–78) (1721–93) (1713–68) 1808) (1740–79)
Jane Harry Thomas Ann John junior Margaret Robert Samuel Elizabeth Ann George • Sarah William ◊• Mary Esther Thomas ◊ John Robert •
(c.1756– junior ◊• (1746– ◊ (1749– junior ◊ junior • (1753– (1755– (1757– (1758-?) (1759– (1761– (1766– (1761– (1768– (1769–1844)
84) m. (1744–1819) 1750) (1748–70) 1808) (1750– (1752–86) 1838) 1813) m. 1837) 1844) 1845) 1838) 1807) 1855) m. Elizabeth
Joseph Sophia m. 1835) m. Mary m. John m. m. m. George m. Charlotte Nembhard
Thresher Boldero Thomas Letitia Greenhalgh Robert Prince Elizabeth Elizabeth William Dorothy Sumpter (1768–1853)
(?–1786) (1760–1829) Greg • Nembhard Markland Fonnereau Greenhalgh Oates Mansfield
(1752– (1765–1854) (1747– (1765– (d.1800) (1748–97)
1832) 1828) 1841)
Edwin
Thresher
(May 1784 – Thomas John Samuel • Nathaniel George jun. • William George Thomas Julian John Hubert
8 Dec (1788–1879) Nembhard (1783–1867) (1794–1865) (1796–1882) junior • Hibbert (1795–1845) (1800–34) Washington
1784) (1796–1886) (1792– Oates ◊ (1804–75)
1881) (1791–
1837)
Dan zijn streng zedelijke levenswandel, zoodat hij, vooral ook door zijne
buitengewone lichamelijke eigenschappen, de trots der Utrechtsche burgers
werd. Bij de schuttersfeesten werd hij zelfs tot koning gekroond en ontving
den prijs uit de handen van Ottelijne, de schoone nicht van den bisschop.
Eerzucht.De ondeugd die hem ten val brengt, is zijn eerzucht. Reeds als
student te Leuven hinderde het hem, dat de jongelieden uit den hoogsten
stand hem vermeden, en voelende wat hij kòn, besloot hij door eigen kracht
zich toegang tot die kringen te verschaffen. Maar een vleier worden lag niet
in zijn aard, juist de eerzucht maakte hem stroef en stug, hij vreesde dat de
minste toeschietelijkheid als vleierij zou kunnen beschouwd worden.
Steun der Kerk.De kerk helpt en steunt hem: ze ziet in Aernoud een geschikt
werktuig—de heer van Viterbo dankt zijne bevordering niet in de eerste
plaats aan eigen kracht, aan zijn mòed, maar aan den invloed der
Dominikaner-monniken. Merkwaardig is het, dat hij, de trotsche man die
zoo fier is op eigen kracht, die voor niemand wil bukken, die meent alles
zèlf te hebben verworven, het hoofd moet buigen, deemoedig als een kind,
voor een eenvoudigen monnik, die hem toont dat hij niets is dan een
werktuig in de handen der Dominikanen.
Hoogmoed. Zijn hoogmoed bepaalt ook zijn verder leven: hij wordt hopman
in dienst van den graaf, dat is de meest passende betrekking voor den
aanstaanden heer van Lauernesse. Zoo brengt de fiere burger zijn vrijheid
ten offer aan zijn hoogmoed. En ook later, want als inquisiteur moet hij de
plakkaten uitvoeren die strijden tegen de privilegiën van zijn vaderstad!
Blok. Thans het oordeel van den historicus Prof. B l o k : „De Camera
Obscura is naar mijne meening een werk van groote en blijvende waarde,
vooral als getrouwe afbeelding van een beschavingsperiode, die in de
geschiedenis van ons volk een belangrijke plaats inneemt: een periode van
plaatselijk stilleven, waaraan wij thans ontgroeid zijn, maar die bijna een
halve eeuw lang typisch geweest is voor ons volksbewustzijn.”
Onze moderne schrijvers zijn zeer pretentieus; de besten hunner willen het
juist heel bijzonder zeggen, gebruiken een taal, die het volk niet begrijpt, en
dringen daarom slechts tot een klein letterkundig geschoold deel van ’t volk
door. Den klassieken eenvoud van Goethe en Schiller, ook dien van de
Camera, missen zij. En met de uiterlijke luxueuse artisticiteit hunner
produkten correspondeert niet de diepte van hun kijk op het leven, hunne
bekwaamheid in te grijpen in de innerlijke roerselen van het menschenhart
(buiten hun eigen), die de Camera zoo warm, zoo innig, zoo tot een stuk
van ons leven maken.”
Wijze van werken. De groote kracht van Hildebrand is juist dat „nateekenen”,
dat weergeven van ’t geen hij ziet. Het bedenken van een intrigue is niet
zijn fort. Vandaar dat de grootere stukken uit de Camera dan ook allemaal
op dezelfde manier gebouwd zijn: een student gaat uit logeeren, neemt zijn
camera mee en richt dat toestel nu op den een, dan op den ander. Zoo is ’t in
„De Familie Stastok” en ook in de „Familie Kegge”. „Gerrit Witse” is in
vele opzichten op dezelfde wijze geconcipieerd, en in „Een oude Kennis” is
’t haast alsof Hildebrand een kinematografische opname gedaan heeft van
den goedigen M r . B r u i s , die zooveel avonturen op zijn reisje heeft.
Echt Hollandsch boek.Deze gave van den schrijver maakt de Camera tot zoo’n
door en door Hollandsch boek: Hildebrand weet het Holland van zijn tijd
voor ons te doen herleven. De Camera is, zooals Q u e r i d o terecht zegt,
onsterfelijk wijl het leven er in vastgegrepen is. Daarnaast moeten we
vooral wijzen op de manier waarop Hildebrand dat leven weet weer te
geven, op zijn onderhoudende, geestige wijze van vertellen, op zijn
keurigen stijl, die hem telkens het juiste, typeerende woord weet te doen
vinden. Om het kenmerkende van de Camera beter in licht te stellen, zullen
we één stuk, „De Familie Stastok”, meer in bizonderheden bespreken.
De Familie Stastok.
Eén keer had de conservatieve heer Stastok een offer gebracht aan de
vooruitgang en nog wel op ’t gebied van „den Moloch der negentiende
Eeuw”, de Mode. Niet ten opzichte van eigen kleeding, verre van dat: oom
bleef nog altijd de korte broek dragen, maar hij had de tuinkamer laten
opknappen en ook het goudleeren behangsel laten bijwerken. Dat bijwerken
bestond in: het laten moderniseeren van al wat kleedij was! de hoeden b.v.
geschilderd naar ’t nieuwste model bij den hoedenmaker gehaald. Andere
dingen daarentegen hadden hun ouden vorm behouden. Kan men zich
grooter smakeloosheid denken? Maar mijnheer Stastok en zijn kennissen
zullen het wel heel mooi gevonden hebben.
De dames van het roeipartijtje worden het best getypeerd in den volgenden
zin: „K o o s j e was allerliefst, C h r i s t i e n alleruitgelatenst, A m e l i e
allersentimenteelst.” Kenmerkend is ook de verschillende houding van de
dames als Piet door een onhandige beweging met zijn riem de schuit doet
ronddraaien: „Koosje lachte, Christien proestte, Amelie gaf een gilletje!”
1. Het geestige in ’t gebruik van een enkel woord, b.v. „op dezelfde bank
met deze had een jong juffertje gezeten, in een blauw geruiten mantel niet
gedoken, het denkbeeld is te ruim, maar gestoken,” of …. „Aan zijn zijde
sluimerde een jong mensch met gescheiden haar,” en verder: „Pieter en ik
worden bezig gehouden door een langwerpig man van een groote dertig
jaren, met een kaalachtig hoofd en in een langen sluitjas.”
2. Het laatste voorbeeld wijst op een tweede middel om een komisch effect
te weeg te brengen nl. het in één adem noemen van twee dingen die niet bij
elkaar passen bv. beschrijving van lichamelijke eigenschappen en daarmee
de kleeding te verbinden, net alsof dat ook noodzakelijk bij den beschreven
persoon behoort. Zoo in dezen zin: „Aan zijne zijde sluimerde een jong
mensch met gescheiden haar, zoo glad gekamd alsof het uit éen stuk was,
hooge jukbeenderen, een blauwe das, een turkooizen doekspeld,” enz.
„Oom S t a s t o k had geen ander lichaamsgebrek dan zijn hooge linnen
halsboorden!” en „mevrouw D o r b e e n was trots op haar muts en haar
echtgenoot.” Zoo vond ook Hildebrand in de kerk „praalgraven en kosters
die een fooi begeerden.”
3. De woordspelingen. Pietje had Koosje „geen ander zoet woordje kunnen
toevoegen dan: houje nog al van evenveeltjes?” en de schuit, waarmee de
jongelui vastraakten, „strekte haar gehechtheid letterlijk uit tot de struik,
waarvan de vergeet-mij-nietjes waren geplukt, tot het stuk grond, waarop zij
gebloeid hadden.”
Ontstaan van het werk. Hierover leze men het „Naschrift. Losse bladen uit de
geschiedenis van het boek”, door J o n a t h a n in 1891 geschreven als
aanhangsel bij de 8ste uitgave van zijn werk. Voor dengene die een vroegere
uitgave bezit, diene ’t volgende. P o t g i e t e r bezocht zijn vriend
H a s e b r o e k in 1839, toen deze nog predikant was te Heilo en vroeg om
een bijdrage voor zijn almanak Tesselschade; H a s e b r o e k bood aan wat
poëzie te leveren, maar zijn vriend wilde een prozastuk: de brieven, door
P o t g i e t e r van H a s e b r o e k ontvangen, hadden den eerste bewezen
dat er in den predikant een uitnemend prozaïst school. P o t g i e t e r bood
zelfs aan met behulp van B e e t s , die bij ’t gesprek tegenwoordig was, uit
verschillende fragmenten van H a s e b r o e k s brieven een geheel samen te
stellen, maar dit mislukte en nu sloeg J o n a t h a n zelf de handen aan ’t
werk. Zoo ontstond het eerste opstel: „de Oprechte Haarlemsche Courant”.
De schrijver koos juist dit onderwerp, omdat hij „een lijst voor de
verschillende beeldjes in de schilderij” moest hebben. „Ik zou enkel losse
bladzijden geven, maar die moesten met elkaar in verband worden gebracht
en daartoe was een of ander verbindingsmiddel noodig, dat elastisch was en
gemakkelijk alles en nog wat, waarover ik praten zou, samen kon vatten.”
Het voornaamste van dit alles is, dat juist P o t g i e t e r de man is geweest
die H a s e b r o e k tot proza-schrijven heeft gebracht; een nieuw bewijs,
hoe groot de invloed van dien criticus op de letterkunde van de 19e eeuw
geweest is.
Naam. De titel zelf is duidelijk: wat wil de schrijver er mee te kennen geven?
En nu de naam van den schrijver: waarom zou juist de naam J o n a t h a n
gekozen zijn? Houd hierbij in ’t oog, wat de schrijver omtrent de beteekenis
en het wezen van verschillende namen zelf zegt in „de Stamboom”. We
geven uit dit gedeelte enkele aanhalingen (vgl. blz. 128–129 van den 10den
druk). „De Hebreeuwen gaven hun kinderen een naam naar de hope, die zij
van hen koesterden, naar de deugd, tot wier beoefening ze bovenal
verplichten wilden.” In ons land is de oorspronkelijke beteekenis van de
namen geheel verdwenen, maar van zichzelf zegt de schrijver nog: „Mijne
lieve moeder althans heeft mij wel degelijk bij mijn J o n a t h a n s -naam
een J o n a t h a n s -hart zoeken te geven”; een bewijs, dat hij aan zijn eigen
naam de oorspronkelijke beteekenis hecht.
Hij teekent zich zelf als een bejaard man, met een
Uiterlijk van Jonathan.
lange, magere gestalte, een verre van behagelijk uiterlijk, doffe oogen,
gerimpeld voorhoofd, met smartelijke groeven om zijn mond, en peper- en
zoutkleurige haren. We zullen deze uitspraken even met aanhalingen
bewijzen.
b. In „het Portret”, waar de schrijver over zijn jeugd en over zijn later leven
spreekt, heet het: „Integendeel gaat mijn nederige schroom hierin zoo ver,
dat ik, als ik ’s zomers buiten wandel, er bijna een gewetenszaak van maak,
niet te dicht bij het spiegelend water te komen, omdat het mij aan ’t hart
gaat, als ik het op eens, in plaats van Gods blauwen hemel en zijn lieve
groene boomen, mijn lange magere gestalte zie terugkaatsen” (blz. 131).
e. „Voor zulk een bespottelijkheid heb ik mijn reeds niet meer éénkleurige
haren weten te behoeden” (Oude Vrijsters blz. 167).
Dit is dus de voorstelling, die men bij lezing van ’t boek van J o n a t h a n
maakt; in werkelijkheid was de schrijver een jonge man van acht en twintig
jaren (H a s e b r o e k werd in 1812 geboren). Heel aardig is de anecdote die
H a s e b r o e k in verband hiermee in zijn „Narede” vertelt (blz. 334–335),
namelijk van een vurigen J o n a t h a n s -vriend, die toen de predikant eens
in de buurt van Haarlem zou komen preeken, een heele reis maakte, „om
den geliefden auteur, wiens geschrift hij zoo gaarne las, ook eens
persoonlijk te zien en te hooren,” en zoodra hij in plaats van den
„bedaarden oud-vrijer, een jeugdigen borst” zag, opstond en boos wegreed.
Bovendien komt nog een vrouwelijke figuur in ’t boek voor: Editha. Hoe
stelt ge u de verhouding voor tusschen haar en J o n a t h a n ?