Introduction to JavaScript Programming with XML and PHP 1st Edition Drake Solutions Manual instant download
Introduction to JavaScript Programming with XML and PHP 1st Edition Drake Solutions Manual instant download
https://testbankfan.com/product/introduction-to-javascript-programming-
with-xml-and-php-1st-edition-drake-solutions-manual/
https://testbankfan.com/product/introduction-to-javascript-
programming-with-xml-and-php-1st-edition-drake-test-bank/
https://testbankfan.com/product/comprehensive-introduction-to-object-
oriented-programming-with-java-1st-edition-wu-solutions-manual/
https://testbankfan.com/product/introduction-to-programming-with-
java-2nd-edition-dean-solutions-manual/
https://testbankfan.com/product/world-history-before-1600-the-
development-of-early-civilization-volume-i-5th-edition-upshur-test-
bank/
https://testbankfan.com/product/living-religions-10th-edition-fisher-
test-bank/
https://testbankfan.com/product/essentials-of-nursing-leadership-and-
management-6th-edition-weiss-test-bank/
https://testbankfan.com/product/criminal-law-1st-edition-russell-
brown-test-bank/
https://testbankfan.com/product/contemporary-marketing-3rd-edition-
boone-solutions-manual/
International Business The Challenges of Globalization 8th
Edition Wild Test Bank
https://testbankfan.com/product/international-business-the-challenges-
of-globalization-8th-edition-wild-test-bank/
Checkpoint Solutions
6.6 A CGI script is a program that tells the computer what to do with form data that is sent to it. It is
stored on a web server, in a cgi-bin folder.
6.7 All the names are different. For a radio button group to work, each button must have the same name as
the others.
6.8 function checkIt()
{ document.getElementById("agree").checked = true }
6.9 Textboxes can only have widths configured; textarea boxes can be set to however many rows
and columns are desired.
6.10
<html><head><title>Checkpoint 6.10</title>
<script>
function firstName(name)
{
var fname = document.getElementById(name).value;
document.getElementById('f_name').innerHTML = fname;
}
function lastName(name)
{
var lname = document.getElementById(name).value;
document.getElementById('l_name').innerHTML = lname;
}
</script>
</head>
<body>
<p>Enter your first name:<br />
<input type="text" name="firstname" size = "30" maxlength = "28"
id="firstname">
<input type ="button" onclick="firstName('firstname')" value =
"ok"></button></p>
<p>Enter your last name:<br />
<input type="text" name="lastname" size = "30" maxlength = "29"
id="lastname">
<input type ="button" onclick="lastName('lastname')" value =
"ok"></button></p>
<h3>Your first name: <span id = "f_name"> </span> </h3>
<h3>Your last name: <span id = "l_name"> </span> </h3>
</body></html>
6.11
<form name="myform" method="post" enctype="text/plain" action =
"mailto:lily.field@flowers.net?Here is the requested
information&cc=henry.higgins@flowers.net">
6.12 Each control in the email is identified by its name. The user's selection is listed by the form
control's value.
Checkpoint for Section 6.3
6.13 answers will vary
6.14 add to web page <body>:
<input type ="hidden" name ="sides" id ="sides" value = "add lemon wedge
with salmon, ketchup with fries, dressing with salad " />
6.17
<script>
function showWord(pword)
{
var username = document.getElementById(pword).value;
var nameLength = username.length;
var charOne = username.substr(0,1);
var charEnd = username.substr((nameLength - 1),1);
var middleLength = nameLength - 2;
var middle = "";
for (i = 0; i <= middleLength; i++)
middle = middle + "*";
var word = charOne + middle + charEnd;
alert(word);
}
</script>
</head>
<body>
<h3> Enter a password in the box below. </h3>
<p><input type="password" name="user_pwrd" id="passwrd" size =
""/>
<input type ="button" onclick="showWord('passwrd')" value =
"ok"></button></p>
</body>
6.18
<script>
function checkAmp(pword)
{
var checkSpecial = false;
var pword = document.getElementById(pword).value;
var nameLength = pword.length;
for (i = 1; i <= (nameLength - 1); i++)
{
if (pword.charCodeAt(i) == 38)
checkSpecial = true;
}
if (checkSpecial == false)
alert("You don't have an ampersand (&) in your password.");
else
alert("Ampersand (&) found!");
}
</script>
</head>
<body>
<h3> Enter a password in the box below. </h3>
<p><input type="password" name="user_pwrd" id="passwrd" size = ""/>
<input type ="button" onclick="checkAmp('passwrd')" value =
"ok"></button></p>
</body>
„Gij andere Grieken noemt ons Ionië een brandpunt van weelderigheid,” zei
Artemidorus tot zijne gasten, toen hij hen aan eene kostelijke tafel
onthaalde, „en, naar ik hoor, moeten in der daad onze Milesische schoonen
voor de deugd van Atheensche mannen gevaarlijker zijn, dan de hoffelijke
Milesiër voor de Atheensche vrouwen.”
Pericles glimlachte.
„Vergeet niet,” vervolgde Artemidorus, „dat ons Ionië niet alleen een
brandpunt der weelderigheid is, maar ook de bakermat der dichtkunst, ja
zelfs der wijsheid, daar wij u Hellenen, behalve schoone vrouwen, Thales 3,
Herodotus 4 en, zoo wij ons niet te veel aanmatigen, ook den grooten
Homerus 5 hebben geschonken.”
„Wie twijfelt er aan,” hernam Pericles, „dat de krachtige bloesem van den
Helleenschen geest nooit en nergens afvalt, zelfs niet in de weelderigheid
van het rozenleger der vreugde?”
„Zeg liever, dat hij zich nergens schitterender ontwikkelt, dan juist daar!”
riep Artemidorus. „Er is geen vooruitgang onder de menschen en volkeren
zonder datgene wat onverdraagzame dwepers weelderig noemen.”
Den avond van den tweeden dag voerde Artemidorus zijne gasten naar het
myrthenbosch, nabij zijn prachtig landhuis gelegen, dat hij zelf op de wijze
van een lusthof had doen aanleggen. De schoone Theodota was als
geliefde en metgezellin van Hipponicus door den beleefden Artemidorus
mede genoodigd. Zij wilde trachten door den vurigen gloed [336]harer
donkere oogen den vriend van Aspasia in liefde te doen ontbranden.
De slaven en slavinnen bevolkten het bosch als Silenen, die hier en daar
den wandelaars uit wijnzakken de volle bekers toereikten, of als Hebe’s 6 en
nimfen uit bevallige horens hun bloemen en heerlijke vruchten aanboden.
Drie der schoonste nimfen voerden op een open grasperk een bekoorlijken
reidans uit, waarbij de Aziatische, bij de Cybele-feesten 7 gebruikelijke
tamboerijn op luidruchtige wijze geslagen werd, zoodat eene zekere
betoovering en bedwelming zich van de zinnen meester maakten.
Een klein meer in het midden van het bosch was met allerlei gedaanten uit
de Helleensche fabelleer bevolkt. Zeemeerminnen met vischstaarten zag
men er, die zich met waterbloemen bekransten, en Sirenen 8 op rotsen
uitgestrekt, die in een wedstrijd [337]met de Tritons 9 hare zoete,
verleidelijke zangen deden hooren. Ook de waarzeggende, van gedaante
wisselende grijsaard Proteus 10 ontbrak daar niet, die allen wie het
verlangden, voorspellingen deed. Ook Pericles naderde hem en wenschte
een orakel van hem te vernemen.
„Ik zal, als het noodig is, niet verzuimen u vast te houden,” zei hij lachend,
„zooals het gebruik is bij hen die u ondervragen, opdat gij niet in steeds
nieuwe gedaantewisselingen den vrager moogt ontkomen.”
Pericles begreep niet, wat de grijze zeegod bedoelde. Toen hij na dit
onderhoud met hem naar zijne vrienden omzag, waren zij verdwenen. Hij
liep dus eenigen tijd alleen. De vogels, die van tak tot tak, van boom tot
boom huppelden en daarbij hun liefelijk gekweel aanhieven, lokten hem al
dieper en dieper in het woud. Maar ook eksters, spreeuwen en papegaaien
zaten hier en daar in ’t geboomte, die Pericles toeriepen en bespotten met
de woorden: „Wees welkom!” en „verheug u” en „kom toch, kom toch!”
Snaterend huppelden zij weldra naast den wandelaar voort. Thans echter
meende Pericles, dat hij in plaats van enkele vogels een geheel koor van
nachtegalen op eenigen afstand [338]vernam. Tegelijk drong een sterke
rozengeur, als door zachte koeltjes uit de verte gedragen, tot hem door:
het moest van eene groote, bloeiende rozengaarde komen. En, wat het
opmerkelijkste was, onder die rozengeur scheen zich het aroma van
Indische reukwateren te mengen. Half onwillekeurig vervolgde Pericles zijn
weg in de richting, van waar de rozengeur en de heldere tonen der
nachtegalen kwamen. Hij deed het zonder bedoeling en hij dacht niet meer
aan de voorspelling van den grijzen zeegod. Hier en daar zag hij in de
schemering van het woud uit de verte iets schitterends door de takken
blinken. De vogels, die den wandelaar van tak tot tak huppelend en
zingend als ’t ware hadden vergezeld, verstomden nu en schenen met
schalksche blikken op hem neer te zien. En in plaats van hun gezang deed
zich hier en daar in de toppen der boomen een sterker wiekgeklap en een
zacht lachen hooren, als van zwevende liefdegoodjes, die zich ten koste
van den wandelaar vroolijk maakten.
Omgeven door een schaar lieve knapen, in purperen kleeding, met gouden
vleugels aan de schouders en gouden pijlen in zilveren kokers aan hunne
zijde, stond eene vrouwelijke gestalte in sneeuwwit gewaad, met een
gouden gordel om het midden en met rozenkransen omwoeld. Het gelaat
der schoone kon Pericles onmogelijk duidelijk zien; want juist toen hij
naderde waren de liefdegoodjes met overmoedigen ijver bezig het hoofd,
de borst en het geheele lichaam der vrouw al dichter en [339]dichter met
rozenkransen te omwinden, dat het daaronder schier geheel verdween.
Pericles dacht aan de legende, die zijn Milesische gastvriend hem had
medegedeeld, dat in deze gaarde de Godin Aphrodite somwijlen zich in
hare heerlijke gestalte vertoonde, en het kwam hem niet ongerijmd voor,
dat die onder rozen schier bedolven schoone eene Godin was.
Bij het gezicht van den vreemdeling sprongen de kleine Eroten allen
lachend weg en lieten de geketende achter. Pericles trad de priëel binnen.
Nu klonk uit het bloemengraf de bede van de gevangene tot den
vreemdeling, om haar te bevrijden.
Pericles verbrak eene der rozenketenen, schoof de rozen ter zijde, die het
hoofd en het aangezicht van de vrouw bedekten, en de stralende oogen
van Aspasia schitterden hem tegen …
Het gevoel, dat zich in het eerste oogenblik van Pericles meester maakte,
was dat van ongekende vreugde. In het volgende oogenblik echter werd
het gemengd met verbazing, die zulk eene verrassing bij hem moest
opwekken. En reeds zweefde eene ernstige vraag op zijn lippen naar de
omstandigheden, waardoor hem deze onverwachte vreugde was bereid.
„Weet dan, dierbare Pericles, dat ook ik, evenals Socrates, mijn daemon
heb, die in beslissende oogenblikken mij toefluistert, niet alleen wat ik
[340]nalaten, maar ook wat ik doen moet. Deze daemon nu heeft, toen uw
laatste schrijven van Samos mij meldde, dat de vrede gesloten, dat
Theodota te Samos aangekomen was en gij van plan waart naar Milete te
vertrekken, zich oogenblikkelijk in mij doen hooren en mij gelast
onmiddellijk een schip te beklimmen en u te Samos of zoo gij daar niet
meer waart te Milete op te zoeken. Wellicht wilde de daemon mij het
schoonste, dubbele geluk doen smaken, Milete niet zonder u en u alleen te
Milete weder te zien. Ik kwam te Milete, ik begaf mij naar uw gastvriend
Artemidorus en hoorde van de verrassingen, die de schoone Theodota uit
eigen beweging en op aansporen van anderen, u in deze gaarde, aan
Aphrodite geheiligd, wilde bereiden. Ik hoorde van de maatregelen, die
reeds met behulp van den grootmoedigen Artemidorus genomen waren,
maar ik vond het beter in overleg met dien zelfden Artemidorus, de
verrassende rol, welke Theodota wilde spelen, op dit tooneel zelve te
vervullen. Artemidorus dus hebt gij het te danken, dat de liefdegoden niet
Theodota, maar mij op deze plaats u geketend hebben overgeleverd.”
„Voor mij,” hernam Pericles, „hebt gij de legende van de verschijning der
Godin der liefde in dit woud bewaarheid; voor mij zijt gij de Godin der
liefde, de Godin van het geluk, en boven alles, veroorloof mij dit er bij te
voegen, de Godin der verrassingen.”
„Pas op voor die kleinen!” zei Aspasia. „Het is tijd om heen te gaan en voor
heden afscheid te nemen. Uw weg is ver; de mijne korter; want mij is door
Artemidorus dat kleine, bekoorlijke tuinhuis ingeruimd, dat, weinige
schreden van hier gelegen, alleen door het dichte myrthenbosch
halverwege voor onze blikken verborgen is. Daarheen wil ik mij begeven.
Keer gij echter, dierbare Pericles terug naar Artemidorus, naar uw vriend
Hipponicus en naar de schoone Theodota, de verleidelijke Corinthische met
hare vurige oogen!”
En Pericles vond een zoeter geluk bij Aspasia, dan hij ooit gesmaakt had
bij de Corinthische met hare vurige oogen.
Want niet het oogenblik, waarin een vurig minnend paar voor de eerste
maal zich in onbeschrijfelijke zaligheid verliest, is het zoetste van het
leven; dat echter is het, waarin de minnenden na lange scheiding, na lange
ontbering elkander wedervinden. De weelde der eerste omhelzing is gelijk
aan de vlam van het groene hout, dat niet zonder onaangenamen rook en
heftig knetteren brandt; voor de minnenden echter, die elkander
wedergevonden hebben, flikkert de vreugdevlam hoog en helder
ongehinderd opwaarts.
Zij klommen eene der kleine hoogten, van waar men een vrij gezicht had
op de stad, de zee en het strand, op den kronkelenden Meander, die met
palmen, laurieren en kuischlamstruiken omzoomd, als een zilveren koord
zich slingerde door de velden, op den blauwen Latmus in het verschiet en
het meer Biblis, waarover bontgevederde watervogels hunne wieken
uitspreidden. Pericles echter liet zijne blikken weiden over de tinnen der
stad, liet ze een oogenblik rusten op de trotsche Atheensche triremen in de
haven en sloeg toen het oog ver over de zee, waar Samos lag, in nevelen
gehuld, de plaats, waar hij een jaar zijns levens met mannelijken moed
aan zijn vaderland had ten offer gebracht. Toen weder zijn blik op de
schoon gebouwde stad vestigende, prees hij hare vroolijke, prachtige
ligging en den opgewekten, levenslustigen geest harer bewoners.
„Nog is Milete prachtig en zijne bewoners levenslustig,” hernam Aspasia.
„Maar de vaderlandslievende burgers denken terug aan den tijd, toen
Milete de beheerscher was dezer zee, toen het niet alleen rijk en
weelderig, maar ook machtig en onafhankelijk was, toen het zijne koloniën
uitzond tot op de verste kusten van den Pontus 12. Deze tijd is voorbij:
Milete is niet meer onafhankelijk en moet zich buigen voor het machtige,
bloeiende Athene.”
„Gij zegt dit bijna met bitterheid,” zei Pericles glimlachend, „maar bedenk
toch, dat Milete, zoo het niet Atheensch was, Perzisch zou zijn geworden.
Niet de stamverwante Helleen heeft uwe macht [343]gebroken, maar de
Pers, toen hij deze kusten met zijne drommen heeft overdekt. En hadden
niet Atheners daar ginds bij Marathon en Salamis gestreden, een Perzisch
satraap heerschte nu te Milete, evenals te Sardes. Wees niet verstoord op
de Atheensche vloot, die beschermend haren arm boven deze kusten
houdt uitgestrekt.”
„Dan moest ik dus,” antwoordde Aspasia, „in plaats van verbitterd te zijn
op den Athener, dankbaar zijn voorhoofd kussen?”
Tegelijk gaf zij Pericles een kus op het voorhoofd; deze hernam:
„Laat het u geen berouw veroorzaken,” zeide Aspasia, „aan dit Milesisch
strand eene week van uw werkzaam leven gewijd te hebben. Eer de
plaats, die niet alleen als het vaderland der weelderigste rozen en der
fijnste wol in de wereld, maar ook als dat van de schoonste sprookjes
beroemd is. Of zou er voor teedere harten iets liefelijkers kunnen bedacht
worden, dan onze Milesische fabel van Eros en Psyche 13?”
„Gij hebt gelijk,” hernam Pericles; „maar,” vervolgde hij schalks lachende,
„zoover ik weet, is ook de fabel van de „Weduwe van Ephese” onder
[344]deze hemelstreek gedicht, als het ten minste eene fabel heeten mag.”
„Waarvan de strekking volgens de gewone opvatting is,” viel hem Aspasia
in de rede, „dat de vrouwen meineedig, weifelmoedig en trouweloos zijn.
Maar het is eene slechte fabel, die niet meer dan ééne beteekenis heeft,
niet meer dan ééne waarheid in zich bevat. Vergun mij dat ik de weduwe
van Ephese onder mijne bescherming neem. Zij werd haar dooden
echtgenoot ontrouw. De liefde echter hangt zoozeer met het leven samen,
dat eene liefde en trouw tot over het graf, een leven, dat zich aan een lijk
laat koppelen, een onding is. De bloedelooze schimmen in den Hades
mogen zich niet met het bloed van de levenden voeden.”
Zoo vervloog de dag even snel als de nacht voorbij was gegaan en
wederom hoorden zij beiden elkander geheel toe in de eenzaamheid van
den lusthof, die alleen door het gekweel der nachtegalen werd verstoord.
Artemidorus had Aspasia nu geheel aan zijn gast afgestaan en het was niet
alleen de begeerte om [345]Pericles eer te bewijzen, maar ook de
overdadige grootmoedigheid, die hem eigen was, die hem zijne schoone
landgenoote alle mogelijke hulp deden bieden, die zij noodig had, om haar
vriend de idyllische eenzaamheid van den myrthenhof met de afwisselende
betoovering van eene onuitputtelijk vindingrijke liefde te kruiden.
En Aspasia maakte niet minder gebruik van deze hulpmiddelen, dan van
diegene, welke de natuur zelve nog kwistiger dan de rijke Artemidorus in
haar bekoorlijk, betooverend karakter en uiterlijk had nedergelegd.
Het hoogste, edelste genot van den geest en der zinnen vierde in deze
beide door de Goden beminde zielen zijn zeldzaam, zalig feest. Vele en
groote dingen had Pericles geschapen en volbracht, tot veel schoons en
onvergankelijks had Aspasia hem bezield, terwijl zij de brandende vonk van
haar geest, de schoonheid, naar alle zijden deed spatten. Maar het
schoonste en goddelijkste volbrachten beiden, terwijl zij elkander
liefhadden en gelukkig waren: zoo gelukkig, als niet de gewone menschen
konden worden, maar alleen zij, die het beeld der godheid in zich
omdroegen. Over datgene, wat zij bezielden, schiepen, volbrachten,
mochten de stervelingen zich verheugen; op hun reine liefde zagen de
zalige Olympiërs zelven met voldoening neder. Het ideaal van het
menschelijk geluk in de schoone vreugde des levens en der liefde te
verwezenlijken, scheen in die Halcyonische 15 dagen van Milete beiden
zelven als het beste deel hunner bestemming …
Inderdaad genoten Pericles en Aspasia voor de eerste maal ten volle het
geluk hunner liefde in deze eenzame plaats. Maar de schoonste wijkplaats
van ongestoorde eenzaamheid, schooner en ongestoorder dan de
bloemengaarde en het tuinhuis konden opleveren, had de tooverhand van
Aspasia geschapen. Het open, platte dak van het huis, [346]door de toppen
van hooge pijnboomen en cypressen omruischt, was door haar in eene
kleine lustgaarde herschapen. Door bloeiend heestergewas en bloemen,
die op hooge stengels wiegelden en den rand aan alle kanten omzoomden,
en door purperkleurig linnen, waardoor men het geheele terras als een
tent kon bedekken, was deze wijkplaats aan de oogen der buitenwereld
onttrokken. In dit bloemenpriëel, van de wereld afgesloten, alleen voor de
beide gelieven toegankelijk brachten zij zalige uren door. Hier genoten zij
de veilige eenzaamheid van een gesloten vertrek, zonder de benauwde
lucht daarmede verbonden. Zij hadden den vrijen aether boven zich en
gevoelden den weldadigen adem van de zachte, geurige en verfrisschende
koeltjes uit het woud. De eenzaamheid der myrthen, de eenzaamheid van
het huis voldeden hun niet; evenals teedere duiven, vlogen zij naar het
dak, naar dat zalige, zonnige plekje, en alleen wat met vleugels voorzien
was, kon hen daarheen volgen; de duiven, de pauwen, de tjilpende vogels.
Hier rustten zij te midden der bloemen, hier liet Aspasia haar vriend de
zangen der dichters hooren, die in haar mond eene wonderlijke
bekoorlijkheid kregen, hier snoerde zij hem bij den klank der snaren in het
zilveren net harer tonen, met de betoovering harer smeltende stem, die
het gemoed van den hoorder tot zaligheid stemden, hier vertelde zij hem
liefelijke Milesische sprookjes, hier keuvelden zij nu eens onverstandig als
kinderen, dan weder diepzinnig als oude wijsgeeren. Hier konden zij de
purperen doeken om zich en over zich heen trekken en als Goden, in een
Olympisch rooskleurig licht gehuld, in verheerlijkte gestalte onder eene
vriendelijke schemering ademen. Of zij konden den helderen glans der zon
naar binnen laten stroomen en de minnaar kon het gelaat en de gestalte
der geliefde, door het verblindend witte licht bestraald, en door de
terugkaatsing der groene heesters tooverachtig beschenen, in verhoogde
bekoorlijkheid als een aetherisch wezen bewonderen. [347]
Aspasia kleedde zich naar Milesisch gebruik, nu eens in het purper, dan
weer in het zeeblauw, soms in vuurkleurig, niet zelden in saffraangeel
gewaad. Zij hield er van haar vriend in telkens afwisselende gedaante te
verschijnen. Zij ontleende gewaad, houding, gestalte, uitdrukking, gang nu
eens aan deze dan weder aan gene Godin of Heroïne 16, en op verlangen
van Pericles voerde zij voor hem mimische dansen uit, die met deze
afwisselende gedaanten overeenkwamen en die in kunstvaardigheid en
bekoorlijkheid alles overtroffen, wat de schoone Theodota ooit ten toon
had gespreid.
Bij die verwisselingen van zijn onvergelijkelijke vriendin kon Pericles niet
nalaten zich de verzen van den grijzen zeegod te herinneren, die deze hem
had toegesproken, toen hij zonder het te weten den weg insloeg om
Aspasia te vinden. Die verzen, welke hem het schoonste geluk beloofden
en hem aanrieden:
„Houd het, o held, slechts vast, met sterke vuist, als gij thans mij doet!
„Zóó toch omklemd, ontsnapt nooit u het vluchtig geluk!”
„Hoe wilt gij het aanleggen om mij vast te houden?” vroeg de Milesische.
„Dat wenschte ik gaarne van u zelve te hooren,” hernam Pericles.
„Toch niet naar Atheensch gebruik in eene kooi, met stevige tralies?” vroeg
Aspasia.
„In die kooien,” zei Pericles na een korte pauze, [348]„zijn wellicht alleen
Telesippe’s, doch geen Aspasia’s opgesloten te houden.”
Het was haar genoeg, dat woord daar los heen te hebben geworpen, om
in de ziel van Pericles overdacht te worden.
„De sagen en legenden van alle tijden,” zei Artemidorus, „berichten van tal
van helden, die voor langer of korter tijd in de macht van schoone
vrouwen zijn geraakt. Odysseus, die naar zijn huiselijken haard smachtte,
hield de schoone nimf Calypso jaren lang in hare grot terug. Den vromen
Aeneas wist de minnende Dido 17 te veroveren, zelfs den sterksten der
sterken ketende de schrandere Omphale 18 een tijdlang aan haar
spinrokken. Maar geene van al die vrouwen vermocht het, de geketende
mannen voor altijd te boeien: hare betoovering week, de banden werden
geslaakt, de ontevreden held trok het roestige zwaard of haalde de
vergeten knots uit den schuilhoek te voorschijn, kalefaterde op een goeden
dag zijn half verrot vaartuig weder en trok na een vluchtigen
afscheidsgroet aan de schoone op nieuwe avonturen uit. Zoo zou ook
Aspasia’s betoovering wel verdwijnen, als gij in deze vreugdevolle
wijkplaats voortdurend met haar moest verkeeren.”
„Voorzeker,” zeide Pericles, „als Aspasia Theodota was, als zij niets bezat
dan de bekoorlijkheid van haar lichaam. Doch er zijn middelen, waardoor
de minnaar voor altijd geboeid kan worden. Ik spreek van diegene welke
gewone vrouwen aanwenden, in de meening dat zij door geveinsde
preutschheid of door grillen en plagerijen en bezwaren, waarmede zij den
geliefde kwellen, haar bezit zullen doen op prijs stellen. Er zijn
bevoorrechte vrouwelijke naturen, wien het vergund is in weerwil [349]van
onbeperkte overgave, waardoor het geluk der vrouwen doorgaans
schipbreuk lijdt, juist door deze den geliefde met steeds vaster boeien te
kluisteren. Moest ik dat onnoembare, waardoor haar dit gelukt, een naam
geven, dan zou ik het slechts charis kunnen noemen: die wonderlijke
vereeniging, van bekoorlijkheid en bevalligheid, vleiend zonder opdringen,
het gemoed vervroolijkend als de lach der Olympische Goden. Deze charis,
geloof ik, is de betoovering, die Aphrodite in haar gouden gordel bewaart.
Duizend droeve wolken verdonkeren den hemel der geliefden: alleen de
charis weet ze te verdrijven: alleen in de stralen der schitterende,
opgeruimde blijmoedigheid der ziel verdwijnt al het droefgeestige. Alleen
door haar adem wordt al het ruwe en harde verzacht. Haar wordt alles
vergund en alles vergeven, omdat zij geene wonde slaat of ze heelt die
oogenblikkelijk. Aspasia bezit deze blijmoedigheid van ziel, dezen charis,
deze gordel van Aphrodite en daarmede alleen verijdelt zij spelende alle
pogingen van Theodota. Want ik ken de vrouwen en weet, hoe zeldzaam,
hoe eenig in de wereld datgene is, wat Aspasia bezit.”
„Ik versta u volkomen,” zei Artemidorus; „wat gij zegt, heb ik dikwijls
ondervonden. De proefsteen van de vrouwen en van haar toovermacht is
niet het genot, dat zij verschaft, maar de kunst, hoe zij de
tusschenruimten tusschen de oogenblikken van zalig genot weten aan te
vullen.”
De dag naderde, waarop Pericles met zijne beide schepen weder naar
Samos moest terugkeeren, om vandaar nog een kort uitstapje naar Chinos
te maken. De vriendelijke tegemoetkoming der Milesiërs had het Pericles
gemakkelijk gemaakt, om het plan, waarom hij te Milete gekomen was, te
volvoeren; en zoo was het hem mogelijk geweest slechts het geringste
deel van den tijd, dien hij zich te Milete ophield, aan politieke
onderhandelingen te besteden, terwijl hij het grootste deel aan zijn
innerlijk geluk had kunnen wijden.
„Geen wonder, dat de geheime betoovering van deze hemelstreek ook mij
heeft bekoord en ik zeven dagen lang schier onbewust mij aan eene
gelukkige werkeloosheid heb overgegeven. Men bemerkt het, dat gij,
Grieken van deze kust, nabij de vurige Phoeniciërs woont, die het eerst de
Godin der liefde vereerden, en nabij dat Cyprische eiland, dat die
weelderige Godin op haar zegetocht uit de Sidonische golf naar Hellas de
eerste rustplaats heeft aangeboden. En evenals uit het Zuiden de
feestelijke bezieling der Cyprische Godin, zoo dringt van het Noorden, van
de hoogten van den Tmolus, het feestelijk geruisch van Dionysus en van
zijne voedster Rhea tot u door. Zoo zijt gij als het ware omringd en
omruischt van de golven der feestvreugde dier Goden van het genot.
Evenals uit overvolle uiers de melk, zoo wordt hier de dauw der
weelderigheid uit den hoorn des overvloeds van die Goden en uit de
duizend zwellende borsten van Artemis over u uitgestort. U, Milesiërs,
zullen de vreeslijke, dweepzieke Orgiën op den Tmolus wel niet alleen van
hooren zeggen, bekend zijn. Het zou mij verwonderen, zoo niet de een of
ander uwer door nieuwsgierigheid gedreven, ten tijde der feesten [351]zich
in die geheimzinnige plaatsen van het naburige Lydië had gewaagd en, zij
het dan ook misschien op een afstand, de razernij der Corybanten had
gadegeslagen.”
Bij deze woorden van Pericles toog er een wolk over het gelaat van
Artemidorus en eene lichte zucht ontsnapte aan zijne borst, zoodat Pericles
hem verwonderd en schier getroffen aanzag.
„Mij zelven,” sprak Artemidorus, „heeft het noodlot eens daarheen gevoerd
en ik zou u gaarne datgene, wat ik gezien en beleefd heb, verhalen, als er
niet zoovele smartelijke herinneringen aan verbonden waren.”
„Ik zie het wel, ik moet ook tegen mijn wil spreken en mijne onaangename
gewaarwording rechtvaardigen door u eene mededeeling te doen, die de
uitdrukking van uw gelaat, Pericles, van mij schijnt te verlangen. Welnu,
luister:
„Eene reis van verscheidene dagen bracht ons tot ons doel. Wij bestegen,
begeleid door een slaaf, die levensmiddelen voor één dag droeg, den
boschrijken, nog eenzamen Tmolus en wachtten het oogenblik af, waarop
de wilde troep der Corybanten uit Sardes de berghelling zou bestijgen.
„Nog bleef het grootste en luidruchtigste deel van het feest over. Een dof
geraas drong tot onze ooren door nog voor wij in de avondschemering de
naderende schaar der Corybanten konden zien. Wij verborgen ons bij hare
nadering in het dichte struikgewas, om ongemerkt getuigen te zijn van
haar dolle waanzin. [353]
„De gezichten van allen waren hoog rood; sommigen zelfs met
donkerblauwe vlekken geteekend; de oogen schenen uit hunne kassen te
zullen springen en velen stond het schuim op den mond. Daarbij schudden
zij woest de lange, golvende lokken, die voor het meerendeel uit vreemde
haren kunstig samengevoegd, om de slapen fladderden en die hen een
half mannelijk half vrouwelijk uiterlijk gaven. De wilde of tamme dieren,
die op weg in hunne handen waren gevallen, sleepten zij met zich mede.
Aan de spits van den zwerm werd een panther gevoerd. Eenigen zagen wij
met slangen, [354]die zij opgeraapt hadden, in de handen en speelden
daarmede onbevreesd alsof het kransen of linten waren.
„Niet verre van de plaats, waar wij in het geboomte verborgen waren,
strekte zich eene groote vlakte uit, door reusachtige pijnboomen
ingesloten en met allerlei kruiden begroeid. Hier hield de troep stil, doch
niet om te rusten maar om nog doller te woeden. De meegesleepte dieren
werden in het midden geplaatst, ook de priesters sloten zich daarbij aan
en rondom hen schaarden zich de Corybanten.
„Op een bezielend woord van den priester, stortten zij zich op den panther
en de overige dieren, scheurden ze in stukken, eerst met de handen,
vervolgens met de tanden, slurpten hun warm bloed en staken de
overblijfsels van het bloedende vleesch aan hunne Thyrsusstaven 19, als op
spiesen. Toen begonnen zij, onder nog sterker geraas der pauken en
cymbalen 20 en koperen werktuigen, in de rondte te dansen, de groote,
alles voortbrengende moeder prijzende en de alles bezielende teelkracht,
de onuitputtelijke kracht van genot en liefde, wier beeld voor hunne oogen
werd ten toon gesteld.
„De wilde dieren vloden voor het woest getier in de verwijderdste
schuilhoeken; een leeuw stoof verschrikt in dolle vaart vlak langs mij en
Chrysanthes door het geboomte. En waarlijk, de fanatieke kreten, het
rookende offerbloed, het zwaaien der brandende fakkels en bovenal het
geraas der tamboerijnen, moesten mensch en dier verschrikken of in de
wildste [355]onstuimigheid brengen. Ik zelf verloor schier mijne bezinning.
Toen deed Chrysanthes plotseling een poging om zich van mij los te
rukken. Ontzet zag ik hem aan en bemerkte, dat hij in zijn geheele uiterlijk
reeds aan die razenden gelijk was. Ik hield hem vast, maar reuzenkracht in
zijne jeugdige leden ontwikkelend, maakte hij zich los en voortstormend
sprong hij van een rotswand, zoo hoog en steil, dat alleen door een
wonder zijne leden niet verbrijzeld werden, midden onder die razenden, en
evenals de schuimende vloed een droppel, zoo verzwolg hem de dolle
schaar.
„De woeste dans ging voort voor mijn benevelden blik. Sommigen stortten
als dood neder, stonden weder op en begonnen opnieuw.
„Het duizelde mij voor de oogen, ik zag niets dan een woesten troep zich
door elkander bewegen, waarin de dolsten zich met flikkerende klingen
wondden, verminkten—ik dacht aan Chrysanthes—het werd nacht voor
mijne oogen, ik zonk buiten kennis op den grond.
„En ik vond hem terug; het werd mij gebracht op eene baar, uit de
pijnboomtakken van den Tmolus gevlochten, gewond, verminkt, bloedend.
„De jongeling in den bloei zijner jaren en schoonheid lag daar voor mijne
oogen, gelijk die met viooltjes omkranste pijnboom, geveld op den Tmolus
door het mes der Corybanten, als een dankoffer aan de alles
voortbrengende Godin …”
Toen het afgeloopen was en Pericles zich met Aspasia alleen bevond, zeide
hij:
Orgiastisch beteekent: bezield, bezeten, daar de Orgiën of feesten ter eere van
1
Dionysus zich door luidruchtigheid en uitgelatenheid kenmerkten. Vergelijk noot 1 pag.
145. ↑
Mitra is in het algemeen een band, een hoofdband, die door de Grieksche vrouwen
2
gedragen werd; voorts een tulband, die door de verwijfde Aziaten gedragen werd. ↑
Thales een der zeven Wijzen van Griekenland, leefde ongeveer 640 v. C. Hij zou het
3
eerst eene zonsverduistering voorspeld hebben. Hij verkondigde de leer, dat de stof
eeuwig bezield en altijd in beweging is. ↑
Herodotus „de vader der geschiedenis”, was te Halicarnassus in Carië omstreeks 484 v.
4
C. geboren. Hij maakte talrijke reizen. Zijne ervaringen teekende hij op in negen
boeken, die ieder naar eene der Muzen zijn genoemd. Hij munt uit door eenvoud en
liefelijkheid van stijl. Herodotus stierf omstreeks 408 v. C., wellicht te Thurië, in Beneden
Italië. ↑
Vergelijk noot 1 pag. 32. Zeven plaatsen betwisten elkander de eer Homerus te hebben
5 voortgebracht. Te weten: Smyrna, Rhodos, Colophon, Salamis, Chios, Argos, Athene. ↑
Hebe, de dochter van Zeus en Hera, de Godin der jeugd, dikwijls als gemalin van
6
Heracles voorkomende, was de schenkster der goden op den Olympus. ↑
Cybele, ook Cybebe geheeten, was eene Phrygische Godin, de personificatie van het
7
weelderige leven der natuur. Zij wordt ook geheeten: „de groote moeder der Goden”
en dikwijls met Rhea geïdentificeerd. Hare begeleiders waren de dolle Corybanten, haar
lieveling de jongeling Attis. ↑
De Sirenen waren zeemonsters, die door verleidelijke liederen de voorbijvarenden tot
8
zich lokten en hen dan doodden. Zij worden wel voorgesteld als vrouwen met
vogelklauwen en vleugels. ↑
Triton is de zoon van Poseidon en Amphitrite; vandaar in het algemeen een zeegod.
9
Zijn attribuut is de mosselschelp, waarop hij blaast. ↑
Proteus was een zeegod, die de robben Poseidon weidde. Als zijn verblijfplaats wordt
10
het eiland Pharos, ook wel Karpathos, gemeld. Hij had de gave zich in allerlei
gedaanten te kunnen veranderen. ↑
Beschermgoden, geleigeesten, (genius.) ↑
11
De Pontus bijgenaamd Euxinus, de gastvrije, is de Zwarte zee, vroeger om hare
12
talrijke stormen Pentus Axinus, de onherbergzame, geheeten. ↑
Psyche beteekent „ziel”. De fabel, juister de allegorie, waarop hier door den schrijver
13
gedoeld wordt, komt voor bij Apuleins, een wijsgeerig schrijver die te Madaura in
Numidië geboren was en lang te Rome verkeerde (in de tweede eeuw na C.). De inhoud
daarvan was de volgende: Psyche eene koningsdochter was de schoonste van drie
zusters, zoodat zij zelfs voor Aphrodite werd gehouden. Deze, hierover vertoornd, gelastte
Eros een sterveling op haar te doen verlieven. Doch deze werd zelf op haar verliefd. De
vader raadpleegde Apollo daaromtrent. Deze gaf de godspraak, dat men Psyche alleen op
een berg moest achterlaten, want dat zij de gade van een monster moest worden. Dit
geschiedde. Daar ontmoette zij telkens Eros in een paleis, dat voor haar was verrezen.
Nieuwsgierig haren beminde meer van nabij te zien, naderde Psyche hem, ondanks zijn
vroegere waarschuwing. Bij ongeluk liet zij een droppel heete olie op zijn schouder vallen.
Eros, die sliep, ontwaakte en ontvlood haar. Troosteloos doolde Psyche overal rond, totdat
zij eindelijk bij Aphrodite kwam, die haar als slavin hard behandelde. Nochtans steunde
Eros haar in haren arbeid, zooals op haar tocht naar Persephone, in het schimmenrijk,
waar zij levenloos door den benauwden damp ter neder stortte. Eros riep haar door
aanraking zijner pijl in het leven terug. Eindelijk werd Aphrodite verzoend. Psyche ontving
van Zeus de onsterfelijkheid en werd voor altijd met den geliefde vereenigd. Zij baarde
hem eene dochter Hedone, (Voluptas, Cupido), het Genot. In deze allegorie wordt de
onschuld, de val, de boete geschilderd en de redding der ziel door de kracht der liefde. ↑
Halcyonen of Alcyonen zijn ijsvogels. ↑
14
Halcyonische dagen zijn eigenlijk de zeven dagen vóór en na den kortsten dag,
15
gedurende welke de ijsvogel zijn nest bouwt, daar de zee dan vrij van stormen is.
Daaruit is de Grieksche spreekwijze ontstaan, beteekenende: kalme, diepe rust. ↑
Heroïne beteekent eigenlijk heldin, het vrouwelijke van heros; voorts iedere
16
voortreffelijke der stervelingen, eene halfgodin. ↑
Dido of Elissa nam Aeneas, die op zijn tocht van Troje naar Italië door een vreeselijken
17 storm geteisterd was, gastvrij op in het door haar gestichte Cartago. ↑
Zie noot 2 pag. 259. ↑
18
Thyrsus is de staf der Bacchanten, die met klimop en wijngaardloof omwonden was
19
en uitliep in eene pijnboomnaald. ↑
Metalen bekkens. ↑
20
Eene pauk, eene tamboerijn, vooral bij de feesten ter eere van Cybele in gebruik. ↑
21
[Inhoud]
Welcome to our website – the perfect destination for book lovers and
knowledge seekers. We believe that every book holds a new world,
offering opportunities for learning, discovery, and personal growth.
That’s why we are dedicated to bringing you a diverse collection of
books, ranging from classic literature and specialized publications to
self-development guides and children's books.
testbankfan.com