Introduction to Java Programming Comprehensive Version 10th Edition Liang Solutions Manual instant download
Introduction to Java Programming Comprehensive Version 10th Edition Liang Solutions Manual instant download
https://testbankfan.com/product/introduction-to-java-programming-
comprehensive-version-10th-edition-liang-solutions-manual/
https://testbankfan.com/product/introduction-to-java-programming-
comprehensive-version-10th-edition-liang-test-bank/
https://testbankfan.com/product/introduction-to-java-programming-
comprehensive-version-9th-edition-liang-test-bank/
https://testbankfan.com/product/introduction-to-java-programming-
brief-version-10th-edition-liang-test-bank/
https://testbankfan.com/product/corporate-finance-11th-edition-ross-
test-bank/
Starting Out With C++ From Control Structures To Objects
7th Edition Gaddis Solutions Manual
https://testbankfan.com/product/starting-out-with-c-from-control-
structures-to-objects-7th-edition-gaddis-solutions-manual/
https://testbankfan.com/product/labor-relations-and-collective-
bargaining-private-and-public-sectors-10th-edition-carrell-test-bank/
https://testbankfan.com/product/world-politics-the-menu-for-
choice-10th-edition-kinsella-test-bank/
https://testbankfan.com/product/economics-3rd-edition-hubbard-test-
bank/
Management 9th Edition Kinicki Solutions Manual
https://testbankfan.com/product/management-9th-edition-kinicki-
solutions-manual/
Student Name: __________________
Class and Section __________________
Total Points (10 pts) __________________
Due: September 8, 2010 before the class
Problem Description:
Define the Circle2D class that contains:
• Two double data fields named x and y that specify the
center of the circle with get methods.
• A data field radius with a get method.
• A no-arg constructor that creates a default circle
with (0, 0) for (x, y) and 1 for radius.
• A constructor that creates a circle with the specified
x, y, and radius.
• A method getArea() that returns the area of the
circle.
• A method getPerimeter() that returns the perimeter of
the circle.
• A method contains(double x, double y) that returns
true if the specified point (x, y) is inside this
circle. See Figure 10.14(a).
• A method contains(Circle2D circle) that returns true
if the specified circle is inside this circle. See
Figure 10.14(b).
• A method overlaps(Circle2D circle) that returns true
if the specified circle overlaps with this circle. See
the figure below.
Figure
(a) A point is inside the circle. (b) A circle is
inside another circle. (c) A circle overlaps another
circle.
Design:
Draw the UML class diagram here
Circle2D
Coding: (Copy and Paste Source Code here. Format your code using Courier 10pts)
class Circle2D {
// Implement your class here
}
2
Submit the following items:
1. Print this Word file and Submit to me before the class on the due day.
2. Compile, Run, and Submit to LiveLab (you must submit the program regardless
whether it complete or incomplete, correct or incorrect)
3
Solution Code:
class Circle2D {
private double x, y;
private double radius;
public Circle2D() {
x = 0;
y = 0;
radius = 1;
}
4
return radius * radius * Math.PI;
}
5
Random documents with unrelated
content Scribd suggests to you:
Is liev’lingskind nu van ’t geluk,
In ’t kort … u krijgt een decoratie!
Van daag nog zal u ’t ridderkruis
In glorie op uw borst zelf hechten!
Brand.
Ik heb een zwaarder kruis te dragen;
Neem’ dàt van mij af, wie het kan.
D e B a l j u w.
Wat ’s dat? U schijnt niet erg getroffen
Door ’t gunstbewijs van hooger hand?
U is mij absoluut een raadsel!
Maar, ’k bid u, denk toch even na …
B r a n d (stampvoetend).
D e B a l j u w.
Wie daar nu toch uit wijs kan worden,
En hem begrijpen? Grootheid die
Zit in iets dat terug moet stralen,
Dat niet te meten is bij duimen?
En sterrennacht? Zoo zei hij immers?…
Had hij te goed gedéjeuneerd soms?… (af).
D e P r o o s t (komt op).
De Proost.
Zoo, mijn waarde,
Ontbreekt er meer nog dan de wijding?
Brand.
In ’t nieuwgebouwde huis behoort
Een weergeboren, reine geest.
De Proost.
Och, zoo iets komt ook wel van zelf.
Zoo’n groot en mooi versierd gewelf,
Zoo’n lichte ruimte brengt ook mee
Dat ’t volk zich wel wat reiner houdt.
En dan die mooie acoustiek,
Die ieder woord geeft dubb’le kracht,
Moet der gemeenteleden g’loof
Verhonderdvoudigen per hoofd.
Dat zijn in waarheid resultaten,
Zooals zelfs niet in groote steden
Er beter aan te wijzen zijn …
Dat alles danken wij aan u;
Neem daarvoor van een ambtgenoot
Den diepgevoelden dank, die wel
Aan het diner gevolgd zal worden,
Op dezen dag … uw eeredag!…
Door menig warm, geestdriftig woord
Van onze jongre geestlijkheid …
Maar, waarde Brand, wat ziet u bleek …
Brand.
Al lang ontzonk mij kracht en moed.
De Proost.
Geen wonder ook;… bij zooveel zorgen,
En alles zonder hulp en steun.
Maar nu is ’t ergste ook geleden,
En reeds loont ons een schoone dag.
Maar goeden moed; het zal wel gaan!
Zoo vele duizenden zijn hier
Uit verre streken saamgekomen;
Zeg zelf nu maar … Wie neemt het op
In reednaarsgaven tegen u?
Kijk, heel uw ambtgenooten-schaar
Ontvangt u nu met open armen,
En der gemeenteleden harten
Zijn vol van warmen dank aan u!
En ’t bouwwerk dat zoo goed gelukt is!
En dat het hier zoo mooi versierd is!
En dan de dagtekst … hoe verheven!
En ’t ongeëvenaard diner!
Ik was juist in de pastorie
Toen daar voor ’t feest het kalf geslacht werd.
In waarheid, Brand, een prachtig dier!
Ik dacht zoo, dat heeft heel wat in
Om zulk een lekker stuk te vinden
In dezen moeielijken tijd,
Nu ’t vleesch zoo duur is tegenwoordig.
Maar laat ons dat tot straks bewaren.
Iets anders nog dreef mij hierheen.
Brand.
Spreek op maar; snijd, steek, scheur en kerf!
De Proost.
Mijn climax, vriend, is minder pijnlijk.
Doch kort zijn; veel tijd is er niet.
Er is een enkel punt, waarin
Van heden af u moet verandren,
En dat zal vast niet moeilijk zijn.
Ja, ik vermoed, dat u zoo half wel
Kan raden al, waarop ik zinspeel?
’t Betreft uw opvatting van ambtsplicht.
Tot nu toe heeft u niet genoeg
Gewoonte en gebruik ontzien;
En toch, die beide zijn ’t voornaamste,
Zoo al niet eigenlijk het hoogste.
Nu ja, och Heer, ’k wil niet berispen,
U is nog jong, een nieuweling,
U komt pas uit een groote stad,
Kan hier de toestanden niet kennen …
Maar nu, mijn waarde, is het noodig
De zaak wat juister op te vatten.
Tot nu toe ging u ’t meest ter harte
Wat iedre ziel voor zich behoeft;
Een grove fout … dit onder ons …
Men moet de massa samen wegen;
Scheer allen over ééne kam.
Gerust, daar vaart u ’t beste bij!
Brand.
Verklaar u nader!
De Proost.
Kijk eens hier,…
U bouwde hier tot aller heil
Een kerk. Die is als ’t feestgewaad
Des vredes en van recht en wet;
Want in den godsdienst ziet de Staat
De macht, die ’t meest doet ter beschaving …
Het bolwerk van zijn vast vertrouwen,
En ’t richtsnoer der moraliteit.
Ziet u, de Staat is niet heel rijk,
En die wil waarde voor zijn geld.
Goed Christen, zegt men daar, goed burger
Denkt u dat die het geld verdoet
Voor ’t menschdom, en God ten believe?
En om ’t zich moeielijk te maken?
Neen, zoo gek is de Staat nu niet;
En ’t zag voor allen er slecht uit
Zoo, nauwgezet de Staat en streng,
Niet meer dan dàt voor oogen had.
Doch ’t doel bereikt de Staat alleen
Door middel van zijn ambtenaars,
In dit geval dus door den leeraar …
Brand.
Elk woord is wijsheid! Spreek!
De Proost.
Er blijft nu
Niet veel te zeggen meer. U schonk dus
Den Staat die kerk te zijnen bate,
En daaruit volgt dat thans uw arbeid
Tot steun van Kerk en Staat moet dienen.
In dezen geest zie ik het feest,
Dat wij zoo aanstonds zullen vieren;
Zóó zullen ook de klokken luiden,
Zóó leest men dan den schenkingsbrief.
En mèt de schenking, dus, belooft u,
Nu ook te doen wat ’k u gevraagd heb …
Brand.
Bij God, zoo was het niet bedoeld!
De Proost.
Ja, vriendlief, maar nu is ’t te laat …
Brand.
Te laat? Dat zullen wij eens zien!
De Proost.
’k Moet om u lachen! Wees toch wijs!
Waarover maakt u nu zoo’n drukte?
Wat u belooft, daar steekt geen kwaad in!
Geen enkle ziel die schade lijdt
Als tevens u den Staat wil dienen;
Twee vliegen kan u in één klap slaan,
Als u het maar verstandig aanlegt.
’t Is niet uw werk om Jan en Piet
Te redden van het vuur der hel,
Maar de gemeenteleden àllen
Aan de genadebron te laven.
Wordt ’t heele kerspel dan verlost,
Heeft dus ook ieder deel daaraan.
De Staat is, u zal ’t vast niet weten,
Precies republikeinsch ten halve;
Hij haat de vrijheid als den dood,
Maar ziet gelijkheid graag genoeg;
Gelijkheid vindt men echter nooit
Vóór, wat oneven is, geslecht wordt,…
En dàt is ’t juist wat u niet doet!
Integendeel u heeft bevorderd
Wat ongelijk en ongewoon is.
Eertijds kwam dat nooit zoo aan ’t licht.
Een ieder was lid van de Kerk.
Nu heeft elk een persoonlijkheid;
En dat komt niet den Staat ten goede.
En daarom gaat ’t dan ook zoo moeilijk
Gelijkheidsbijdragen te innen,
En andere gemeente-goedren,
Omdat de Kerk niet meer de hoed is
Die passen moet op alle hoofden.
Brand.
Welk een vooruitzicht opent zich!
De Proost.
Niet moedloos zijn; dat baat u niets;
Hoewel onloochenbaar hier heerscht
Een warboel, die een gruwel is.
Maar waar nog leven is, is hoop.
En door de schenking komt te meer
Uw plicht uit, naamlijk om te werken
Voor ’t heil van Kerk en Staat nu beide.
Bij alles hoort toch regelmaat,
Zal niet verspreider krachten spel
Dol, als een ongetemd wild veulen,
Vernielen griend en haag en grenspaal
Van overleev’ring en gewoonte.
In iedre orde heerscht één wet,
Al draagt die ook een andren naam.
Men noemt haar “school” voor schoone kunsten;
Bij de soldaten, als ik mij
Nog goed herinner is ’t “de pas”.
Ja, dat is ’t woord, mijn waarde vriend!
Daar moet het heen, zoo meent de Staat.
Hij acht den “looppas” veel te snel;
“Markeert den pas”, niet snel genoeg;
Maar ieder in denzelfden pas,
En ieder even groote passen,…
Kijk, dat is ’t doel waarheen wij streven!
Brand.
De goot voor d’adelaar;… hoog boven
De wolken zweven, voor de ganzen!
De Proost.
Nu, dieren zijn wij, Goddank niet;…
Maar wil u poëzie en fabels,
Die vindt men in den bijbel wel.
Die is er vol van; wemelt zelfs
Van Genesis tot de Openbaring
Van vele leerrijke parabels.
Ik wijs bijvoorbeeld enkel op
Het bouwen van den Babeltoren!
Hoe ver kwam ’t arme menschdom daar?
En dat waardoor? Licht te verklaren,
Zij bleven niet in de geleed’ren,
Zij spraken elk hun eigen taal,
Niet samen trokken ze onder ’t juk …
Zij werden tot persoonlijkheden.
Dit is de ééne helft der kernen
Verborgen in der fabel schaal:
Wie zich van andren houdt gescheiden,
Blijft eenzaam en komt licht ten val.
Wien God in ’s levens strijd wil neerslaan
Dien maakt hij tot individu.
En eertijds zeiden de Romeinen:
De goden roofden hem ’t verstand.
Maar gek en eenzaam dat is ’t zelfde,
En daarom moet wie eenzaam staat
Ten slotte ’t zelfde lot verwachten
Als hem,… dien David zond ten strijde
In ’t heetst gevecht,… Uria, trof.
Brand.
Wel mooglijk, ja; maar wat dan nog?
’k Zie in den dood geen ondergang.
En is u er zoo zeker van
Dat waren zij die bouwden één
Van taal geweest, en één van zin,
Het hun gelukt zou zijn den toren
Tot in den hemel op te trekken?
De Proost.
Tot in den hemel? Neen, volstrekt niet;
Tot in den hemel reikt er niemand.
Dàt is de andre helft der kernen
Verborgen in der fabel schaal:
Dat ieder bouwwerk komt ten val
Dat streven wil naar ’s hemels sterren.
Brand.
De Jacobsladder rees zoo hoog toch,
En ’t ziele-smachten reikt ten hemel!
De Proost.
Bedoelt u ’t zóó! Ja, lieve hemel!
Daarover valt niets meer te zeggen.
Natuurlijk is de hemel ’t loon
Voor ’n leven welbesteed en vroom.
Maar g’loof en leven te vermengen
Schaadt beiden; ’t één is niet het ander;…
Zes dagen zijn er om te werken,
De zevende is voor zielezorgen;
Stond heel de week het Godshuis open,
Wie zou er dan nog Zondags komen?
’t Verzwakt de loutringskracht van ’t woord,
Zoo u niet met verstand het spaart;
Want godsdienst, evenals de kunst
Moet niet zich oplossen in damp.
U mag uw idealen zien
Van ’s kansels heilig toevluchtsoord …
Maar leg ze weg met ’t ambtsgewaad,
Zoodra u weer in ’t leven staat.
Zoo ’k zei, er is een wet in alles,
Die strenge zelfbeperking eischt,
En ’t is om dit in ’t licht te stellen …
Wat noodig was … dat ’k tot u sprak.
Brand.
Eén ding begrijp ik: voor mij passen
De staatsbegrippen van mijn ambt niet.
De Proost.
Jawel, vriend, u kan juist veel goed doen,…
Maar niet hier … u moet hooger op;…
In andre sfeer …
Brand.
Is ’t daarvoor noodig
Dat ’k eerst gesleurd word door het slijk?
De Proost.
Wie zich vernedert wordt verhoogd.
Zal ’t haakje pakken, moet men ’t buigen.
Brand.
U moet, wien u gebruikt eerst dooden!
De Proost.
God sta mij bij! Wat denkt u nu,
Dat ik zoo iets …?
Brand.
Jawel! Zoo is ’t!
Eerst iemand langzaam doen verbloeden!
Als een geraamte past men eerst
In jullie bloedloos bleek bestaan!
De Proost.
Ik zou geen kat nog ader laten,
Veel minder u, begrijp mij toch!
Ik dacht alleen dat het geen kwaad kon
Als ik u even wees den weg,
Waar langs ik ben vooruit gekomen.
Brand.
Beseft u ook wàt u verlangd heeft?
Dat ik bij ’t eerste haangekraai
Van ’t Rijk, verloochnen zal ál wat
Mijn ideaal was waar ’k voor leefde!
De Proost.
Verloochnen, vriend? Wie eischt er dat?
Ik wees alleen maar op uw plicht;
Ik wil dat u op zij zal zetten
Wat uw gemeente niet tot nut is.
Bewaar het alles, als u wil,…
Maar hoû ’t hermetisch achter slot.
Dweep in uw binnenste als ’t dan moet,
Niet voor het volk, in ’t openbaar.
G’loof mij: het wreekt zich op den duur,
Als men stijfhoofdig blijft en tuchtloos.
Brand.
Ja, angst voor straf, hoop op belooning,
Als ’t Kaïnsmerk staat ’t op jouw voorhoofd;
En schreeuwt het uit, hoe wereldwijs jij
Den Abel in je ziel gedood hebt!
D e P r o o s t (in zichzelf).
Brand.
Weg, weg van hier!
De Proost.
Ja, dat is waar;
Een man als u, ’k begrijp het goed,
Verlangt een beetren arbeidskring;
Maar, zal u ooit tevreden zijn
In ruimen of in kleinen kring,
Moet u de tijdslivrei aantrekken.
De korporaal moet met den stok
De maat er in slaan bij het volk.
Want ’t ideaal van een die vóórgaat
Is thans bij ons, een korporaal.
Zooals de korporaal zijn menschen
Ter kerke leidt, in het gelid,
Zoo moet u de gemeente leiden
Als herder naar het Paradijs,
’t Gaat zoo gemaklijk; voor ’t geloof
Heeft u, als leeraar, het gezag;
En daar dat weer op studie steunt
Neemt men ’t ook blindelings wel aan.
En hoe de leer u moet verkond’gen
Dat toont u wet en ritueel wel.
Dus, broeder … niet ontmoedigd zijn,
Om na te denken is ’t nog tijd;
Begrijp den toestand, wees niet angstig!…
’k Wil in de kerk nog eens beproeven
Of ik met luider stem kan spreken;
’k Ben niet gewend aan zooveel klank,…
Die komt hier maar zoo zelden voor.
Tot weerziens; straks zal ’k preeken over
De tweespalt in der menschen ziel,
En hoe Gods beeltnis uitgewischt is,…
Maar nu wordt ’t, dunkt mij, wel haast tijd
Om ’n kleine hartsterking te nemen (af).
B r a n d (uitroepend:)
Jij, Ejnar!
E j n a r.
Ja, zoo is mijn naam.
Brand.
Juist nu ’k naar iemand zoo verlang
Wiens hart niet is van hout of steen!
O, Ejnar, kom hier in mijn armen!
E j n a r.
Dat hoeft niet; ik ben al geborgen.
Brand.
Je koestert wrok na zooveel jaren,
Om wat er eens gebeurd is?
E j n a r.
Neen;
Jij hebt geen schuld. Ik zie in jou
Het blinde werktuig, dat Gods liefde
Mij toezond, toen ik was verdwaald.
B r a n d (wijkt terug).
E j n a r.
De taal der ruste,…
Die iemand leert, als hij der zonde
Gewaad aflegt, en wordt herboren.
Brand.
Verwonderlijk! Ik had gehoord
Dat jij toenmaals heel andre wegen
Had ingeslagen …
E j n a r.
’k Was verleid
Door hoogmoed, trotsch op eigen krachten.
De gaven, die de wereld aankweekt,
’t Talent, dat men zoo vaak geroemd heeft,
Mijn zangkunst, ’t waren enkel strikken,
Die mij in Satans netten trokken.
Maar God zij dank; hij had mij lief,
Hij liet zijn zwakke lam niet los;
Hij hielp mij, toen het noodig was.
Brand.
Op welke wijze?
E j n a r.
Ik verviel …
Brand.
Verviel? Waartoe?
E j n a r.
Tot drank en spel;
Hij deed naar ’t dobbelspel mij grijpen …
Brand.
En noem je dàt een daad des Heeren?
E j n a r.
’t Was tot verlossing de eerste stap.
Daarna werd ik een tijdlang ziek.
’k Verloor mijn werklust, mijn talent,
En al mijn vroolijkheid verdween.
Toen zond men mij naar ’t ziekenhuis;
Lang lag ik ziek, in heete koortsen …
Ik meende dat ’k in alle kamers
Zag duizenden heel groote vliegen,…
Kwam er weer uit en maakte kennis
Met zusters, die in ’s hemels dienst staan,
Verloren zielen zoekend rondgaan;
En dezen, met een theoloog,
Verlosten mij van ’s werelds juk,
Bevrijdden mij uit ’t net der zonde
En maakten mij tot ’n kind des Heeren.
Brand.
Zoo.
E j n a r.
Ja. Eén pad leidt door het dal;
Het andere langs een steile helling.
Brand.
En later?
E j n a r.
Later? Ja, dat ’s waar;
Toen ben ’k geweest onthoudingsleeraar.
Maar daarbij loopt men groot gevaar
Weer in verzoeking te geraken;
Ik zocht daarom iets anders weer,
Ik ga nu weg als zendeling …
Brand.
Waarheen?
E j n a r.
Naar ’t land der woeste negers
Maar ’t best is dat wij nu maar scheiden!
Mijn tijd is kostbaar …
Brand.
Blijf je niet?
’t Is feest van daag hier.
E j n a r.
Dank je wel;
Mijn plaats is bij de zwarte zielen.
Vaarwel! (wil gaan).
Brand.
Dringt geen herinnering
Je te verwijlen en te vragen …?
E j n a r.
Waarnaar?
Brand.
Naar een, die zou betreuren
Den afgrond tusschen nu en toen …
E j n a r.
Ja, ik begrijp, je denkt wellicht
Nog aan die jonge vrouw van toen,
Die me in haar netten hield gevangen,
Vóór ik door ’t g’loof nog was gereinigd.
Wel, hoe is het met haar gesteld?
Brand.
Zij werd een jaar daarna mijn vrouw.
E j n a r.
Dàt heeft geen beteeknis; aan zóó iets
Schenk ik volstrekt geen aandacht meer?
Dat waar ’t op aankomt zeg me alleen.
Brand.
Ons leven was gezegend rijk
Met vreugd en leed; ons kindje stierf …
E j n a r.
Heeft geen beteeknis.
Brand.
Dat óók niet?
E j n a r.
Naar zulke dingen vraag ik niet;
’k Wil weten hoe zij is gestorven.
Brand.
Met blijde hoop op ’t morgenrood,
Met heel den rijkdom van haar hart,
Met vasten wil tot ’t laatste toe;…
Met dank voor al wat ’t leven gaf
En nam, zoo ging zij in haar graf.
E j n a r.
Dat alles is maar woordenpraal;
Zeg hoe het stond met haar geloof?
Brand.
Onwrikbaar.
E j n a r.
In wien?
Brand.
In haar God!
E j n a r.
Alleen in hem? Dat is haar oordeel!
Brand.
Wat zeg je daar?
E j n a r.
Verdoemd, helaas.
B r a n d (kalm).
E j n a r.
De Heer der helle
Heeft in zijn greep ook jou te pakken;…
Zoo goed als zij zal je eeuwig branden.
Brand.
Ellendeling, durf jij verdoemen!
Die zelf lag in een poel van zonden …
E j n a r.
Op mij kleeft nu geen enkle smet;
Ik ben gereinigd door het g’loof;
En alles wat er onrein was
Wies ware heiligheid mij af;
Gereinigd is mijn Adamskleed
Door der ontwaking klophout-slag;
En als een koorhemd ben ik blank,
Gebleekt door ’t loogbad des gebeds.
Brand.
Schaam je!
E j n a r.
Insgelijks. ’k Ruik zwavelstank,
En ’k zie den duivel om den hoek staan.
Ik ben een korrel hemelsch koren,…
Jij in de zeef van ’t oordeel … kaf. (af).
Brand.
Laat hen komen.
D e B a l j u w.
Zonder u!
Denk eens na, spoed u naar huis!
’t Volk wil al niet langer wachten;
Al die goede menschen dringen
Als een bergrivier in ’t voorjaar,
Naar de pastorie opstuwend,
Roepen dat ze u willen zien.
Hoor maar, daar klinkt weer hun roepen!
Haast u, want ik vrees zij mochten
Niet humaan te werk eens gaan.
Brand.
Nooit meer zal ’k mijn voorhoofd buigen
In hun midden, met u gaan;
Ik blijf hier.
D e B a l j u w.
Is u krankzinnig?
Brand.
Uw weg is voor mij te smal.
D e B a l j u w.
Die wordt smaller nog hoe langer
Meer en meer het volk gaat dringen;
Kijk, daar heb je ’t al, waarachtig!
Proost en priesters, ambtenaars
Allemaal op zij gedrongen …;
Kom toch, kom toch, sla d’r op los!
Laat uw invloed zich doen gelden!
Al te laat! de rijen breken;
Heel de optocht loopt in ’t honderd!
(De menigte stroomt naar binnen en breekt in woeste wanorde door den
feeststoet heen naar de kerk toe).
Enkele stemmen.
Brand!
Kijk daar!
We e r a n d e re .
Geef nu het teeken!
D e B a l j u w.
Ik heb heden niets te zeggen!
D e S c h o o l m e e s t e r.
Spreek een enkel woord tot hen,
Dat hen tot bedaren brengt!
Is ’t iets slechts of is ’t iets goeds
Wat er hier gebeuren moet?
Brand.
O, er gaat dus nog een strooming
Door hun drukkend loome kalmte!
Menschen, gij staat aan den kruisweg,
’t Nieuwe moet geheel gij willen,…
Puin en vuil van ’t oude wegdoen,…
Vóór de tempel, hoog en groot
Oprijst tot een bedehuis!
De Ambtenaren.
Hoor, hij raaskalt!
De Geestelijken.
Hij is gek!
Brand.
Ja, dat wàs ik, toen ik meende
Dat gij, hoe dan ook, toch diende
Hem, die geest en waarheid wil!
En ik was het, toen ik dacht,
Dat ik hem u nader bracht
Lonkend, dingend, met den Heer;
Klein was maar het oude kerkje,
En ik redeneerde zoo:
Eéns zoo groot,… dat slaat wel in;
Vijfmaal grooter … dàt moet goed doen!
En ik zag niet hoe ’t weer gold
’t Oude alles of wel niets.
Transigeerend dwaalde ik af.
Maar op heden sprak de Heer.
De bazuin des Oordeels heeft er
Over ’t huis zoo juist geklonken,…
En ik, luistrend, angstig, bevend,
Klein, als David stond voor Nathan,
Was verslagen, stom van schrik;…
Nu is alle twijfel weg.
Schipp’ren blijft een werk des Duivels!
Brand.
Gij liet door den Booze u
’n Blinddoek voor de oogen binden,
Klein verdeeld hebt gij uw krachten,
U verbrokkeld en gekloofd;
Daardoor zijt gij zwak en hol nu,
Niemand krachtig, sterk en heel.
Wat zoekt gij hier in de kerk?
’t Is de praal maar die u lokt,
Orgelspel en klokgelui …
Het genot van heerlijk huivren
Bij een preek vol vuur en gloed,
Die daar lispelt, die daar fluistert,
Wast en overvloeit en dondert,
Naar de regels van de kunst!
D e P r o o s t (in zichzelf).
D e B a l j u w (evenzoo).
Brand.
’t Is de glans der nieuwe kaarsen,
’t Uiterlijke dat gij wilt.
En dan weer naar huis in stompheid,
Weer terug in sleur en dufheid,
Lijf en ziel in werkdags-kleeren;
En diep in de kist verborgen,
Goed bezorgd, het boek des levens,
Tot er weer een Zondag komt!
O, dat was ’t niet wat ik droomde,
Toen ik al die offers bracht!
Hoog en groot wilde ik de kerk,
Dat zij overwelven zou
Niet alleen geloof en leer,
Maar àl wat God in het leven
Recht van leven heeft gegeven …
Zweet en stof van ’t zware dagwerk,
Avondrust en bange nachten,
Levenslust van jonge menschen,
Alles wat van vreugd en leed
’n Menschenziel maar kan bevatten.
’t Bruisend neerstorten van beek en
Waterval in donkren afgrond,
Tonen gierend uit den storm,
Klanken uit de zee òpklinkend,
Moesten met het orgelspel
En met ’t lied van menschenstemmen
Als bezworen, samen smelten!
Weg met ’t werk dat hier gedaan is!
’t Is alleen in leugens groot;
Rijp alweder om te vallen,
Is het uw klein-willen waardig.
Gij wilt allen wasdom dooden
Door uw werk van God te scheiden …
Zes der dagen van de week
Haalt gij Gods banier naar binnen.
En den zevenden alleen,
Ziet men haar ten hemel wapp’ren!
De Proost.
Luistert niet! Hij is geen Christen,
Hij bezit niet ’t ware g’loof.
Brand.
Ha! Daar noemt gij juist het punt …
Voor ons beiden het geschilpunt,
En voor de verbroken éénheid!
Zonder ziel kan niemand g’looven!
Wijs mij hier één ènkle ziel!
Wijs mij iemand die niet wegwierp
’t Beste wat er in hem is.
Tastend, grijpend, voorwaarts haastend,
Onder ’t jagen naar genoegens,…
Lokkend fluitend goochelspel …
Wordt gij stomp voor levensvreugd.
Uitgebrand pas en gebroken
Komen zij voor de arke dansen!
Hebben kreup’len dan en dooven
Eerst den beker leeg gedronken,…
Ja, dàn is het tijd voor boete,
Tijd voor hopen en voor bidden,
Eerst als gij uw merk verspeeld hebt,
Wordt als ’t redelooze dier,
Kruipt gij naar de hemelpoort,
Zoekend God … als invaliden!
Daarom moet zijn rijk vervallen.
Waarom zou hij aan zijn voeten
Die verlepte zielen dulden?
Heeft hij zelf het niet verkondigd …
Enkel zij, die rein van zin zijn
Als een kind, en onbedorven,
Zullen ’t hemelrijk eens erven!
Kinderzin alléén bereikt dat!
Transigeert niet met u zelven.
Komt dan allen, mannen, vrouwen,…
Komt met frissche kinderwangen,
In de groote kerk des levens!
D e B a l j u w.
Maak dan open!
D e M e n i g t e (gilt angstig).
Brand.
Onze kerk heeft paal noch perken,
’t Groene aardrijk is haar vloer,
Weide of akker, zee of fjord;
’s Hemels blauw is het gewelf
Dat haar ruimte overspant.
Daar zal al uw werk gebeuren,
Dat een ieder ’t moge hooren;
Vreest niet, wat ge ook moogt volbrengen,
Haar daarmede te ontwijden.
Zij zal alles dekken, even
Als de bast den heelen stam:
Dáár wordt g’loof en leven één.
Daar zal ’t daaglijksch werken worden
Eén geheel met wet en g’loofsleer.
Daar zal ’t dagwerk voor u één zijn
Met verlangen naar het hoog’re,
’t Spel der kinderen om den kerstboom,
En den feestdans vóór de arke!
(Er gaat als een storm door de menigte; enkelen wijken terug; de meesten
scharen zich om Brand).
Duizend Stemmen.
Nu is ’t licht, waar ’t eerst was duister;…
Eén is ’t: leven… en God dienen!
De Proost.
Wee ons! hij lokt ze allen tot zich!
Helpt politie, baljuw, koster!
D e B a l j u w (gedempt).
B r a n d (tegen de menigte).
D e B a l j u w (zachtjes en verlicht).
D e P r o o s t (evenzoo).
Brand.
Kom, wie jong is,… kom wie frisch is,
Laat van u, door ’s levens adem,
Wisschen ’t stof uit ’t enge dal.
Volg mij op mijn zegetocht!
Eénmaal moet gij toch ontwaken,
Eénmaal moet gij toch, geadeld,
Breken met wat schipp’ren heet;…
Uit de ellende van uw lafheid,
Uit al wat er zwak en laag is.
Sla in ’t aangezicht uw vijand!
Strijd met hem op dood en leven!
D e B a l j u w.
Halt! Ik lees de oproersakte!
Brand.
Lees maar! Ik breek nu met alles!
De Menigte.
Wijs den weg, wij zullen volgen!
Brand.
Over ’t ijs der steile gletschers!
Heel het land door, gaan wij trekken,
Iedren zieleband ontknoopend
Die het volk gevangen houdt,…
Dan gelouterd, hoog en vrij,
Al wat traag en stomp is wegdoen,
Mannen wordend, priesters wordend,
Nieuw opdrukkend d’ ouden stempel,
Welvend ’t Godsrijk als een tempel!
(De menschenmassa stroomt door het dal de hoogte op. Weinigen blijven
achter).
D e P r o o s t (tegen de weggaanden).
D e B a l j u w.
Hei! Keert om, je past veel beter
In het dorp hier, kalm en stil.
Menschen hoort!… Je gaat te gronde!…
Hm, geen antwoord zelfs, die honden!
De Proost.
Denkt toch aan je huis en haard!
D e B a l j u w.
Denkt aan jullie veld en akker,
Denkt aan ’t onverzorgde vee!
Stemmen.
Van den hemel daalde manna
Toen zijn volk eens honger leed!
De Proost.
Hoort je vrouwen om je jamren!
S t e m m e n (ver weg).
De Proost.
Kindren klagen: weg is vader!
De heele Schare.
Mèt of tegen ons, is ’t wachtwoord!
De Proost.
Overwinnen?… Zij zijn weg!
D e B a l j u w.
Ja, maar wij zijn er toch nog …
En … ik ken mijn schaapjes wel! (loopt hen na).
De Proost.
Zou hij waarlijk …? ja, zoo waar,
Achterna loopt hij de bende!
Hè, ik voel mijn moed herleven …
Dan wil ik ook mee den berg op!…
Mooglijk vang ik er wel enklen!
Leg het zadel op mijn klepper!…
Haal me een paard, vertrouwd en mak!
(allen af).
(Bij de allerhoogste tot het dorp behoorende hut. Op den achtergrond wordt
het landschap hooger en gaat over in groote kale bergvlakten. Het regent.
Brand, door de menigte, mannen, vrouwen en kinderen, vergezeld, komt den
berg op).
Brand.
Kijkt vóóruit; vóór ons ligt de zege!
Het dorp ligt achter ons, beneden.
Van berg tot berg spant dicht de mist
Er overheen haar neveltent.
Vergeet het duf bestaan daarginds,
Stijg vrij, stijg hoog, gij volk van God!
Een Man.
Mijn oude vader kan niet meer.
Een andere.
Ik at sinds gisteren niemendal …
Ve r s c h e i d e n e n .
Wij hebben honger! hebben dorst!
Brand.
Eerst over dezen berg; vooruit!
D e S c h o o l m e e s t e r. .
Langs welken weg?
Brand.
Welcome to our website – the perfect destination for book lovers and
knowledge seekers. We believe that every book holds a new world,
offering opportunities for learning, discovery, and personal growth.
That’s why we are dedicated to bringing you a diverse collection of
books, ranging from classic literature and specialized publications to
self-development guides and children's books.
testbankfan.com