Basics of Web Design HTML5 and CSS3 3rd Edition Terry Felke-Morris Test Bank 2024 scribd download full chapters
Basics of Web Design HTML5 and CSS3 3rd Edition Terry Felke-Morris Test Bank 2024 scribd download full chapters
com
https://testbankdeal.com/product/basics-of-web-design-
html5-and-css3-3rd-edition-terry-felke-morris-test-bank/
OR CLICK HERE
DOWNLOAD NOW
https://testbankdeal.com/product/basics-of-web-design-html5-and-
css3-3rd-edition-terry-felke-morris-solutions-manual/
testbankdeal.com
https://testbankdeal.com/product/web-development-and-design-
foundations-with-html5-6th-edition-terry-felke-morris-test-bank/
testbankdeal.com
https://testbankdeal.com/product/web-development-and-design-
foundations-with-html5-8th-edition-felke-morris-test-bank/
testbankdeal.com
https://testbankdeal.com/product/accounting-for-managers-canadian-1st-
edition-collier-solutions-manual/
testbankdeal.com
Nutrition An Applied Approach 4th Edition Thompson Test
Bank
https://testbankdeal.com/product/nutrition-an-applied-approach-4th-
edition-thompson-test-bank/
testbankdeal.com
https://testbankdeal.com/product/lpn-to-rn-transitions-4th-edition-
claywell-test-bank/
testbankdeal.com
https://testbankdeal.com/product/accounting-for-corporate-
combinations-and-associations-australian-8th-edition-arthur-test-bank/
testbankdeal.com
https://testbankdeal.com/product/data-structures-and-algorithms-
in-c-2nd-edition-goodrich-solutions-manual/
testbankdeal.com
https://testbankdeal.com/product/introductory-financial-accounting-
for-business-1st-edition-edmonds-test-bank/
testbankdeal.com
Personal Financial Planning 2nd Edition Altfest Solutions
Manual
https://testbankdeal.com/product/personal-financial-planning-2nd-
edition-altfest-solutions-manual/
testbankdeal.com
Basics of Web Design
Instructor Materials Chapter 6 Test Bank
Multiple Choice. Choose the best answer.
1. The _______ is the area between the content and the border.
a. border
b. spacing
c. padding
d. margin
2. The default value for the border property for an element is:
a. 1 pixel
b. 0 pixels
c. 3 pixels
d. 10 pixels
a. border
b. content
c. spacing
d. margin
4. Which of the following configures a margin for an element with the following values:
top margin 30 pixels, left margin 150 pixels, right margin 0 pixels, and bottom margin 0
pixels?
Page 1
Basics of Web Design
Instructor Materials Chapter 6 Test Bank
c. margin: 30px 0 0 150px;
5. Which of the following configures padding for an element with the following values:
top padding 0 pixels, left padding 10 pixels, right padding 10 pixels, bottom padding
20px?
6. Which of the following configures a 1 pixel, solid black border for an element?
a. border-all: #000000;
7. Which of the following, from outermost to innermost, are components of the box
model?
Page 2
Basics of Web Design
Instructor Materials Chapter 6 Test Bank
a. border
b. spacing
c. padding
d. content
9. Which of the following is used along with the width property to configure centered
page content?
d. margin: 20px;
10. When configuring the background color of an element, the background color is
a. border
b. padding
c. margin
d. extra
11. Use the ________________ property to configure rounded corners with CSS.
a. border-round
b. border-radius
c. box-shadow
Page 3
Basics of Web Design
Instructor Materials Chapter 6 Test Bank
d. background-corner
a. opacity
b. transparency
c. background-opacity
d. opacity-background
a. transition
b. transform
c. shadow
d. gradient
a. box-shadow
b. linear-gradient
c. text-shadow
d. shadow
15. Use the ________________ property to confine the display of the background
image.
a. background-image
Page 4
Basics of Web Design
Instructor Materials Chapter 6 Test Bank
b. background-clip
c. background-origin
d. background-size
16. Use the ___________________ property to resize or scale the background image.
a. background-image
b. background-clip
c. background-origin
d. background-size
18. Use the __________ property to configure a minimum width for an element
a. width
b. minimum-width
c. min-width
d. m-width
a. linear-gradient
b. background-color
c. background-image
Page 5
Basics of Web Design
Instructor Materials Chapter 6 Test Bank
d. opacity
21. Use the __________ property to configure a maximum width for an element
a. width
b. maximum-width
c. max-width
d. width-max
22. Which of the following is NOT a valid value for the border-style property?
a. dashed
b. groove
c. solid
d. triple
True or False.
25. ____ A radial gradient is a smooth blending of color emanating outward from a single
point.
Page 6
Basics of Web Design
Instructor Materials Chapter 6 Test Bank
Answers.
1. c
2. b
3. d
4. c
5. b
6. b
7. a
8. a
9. a
10. b
11. b
12. a
13. d
14. c
15. b
16. d
17. c
18. c
19. c
20. d
21. c
22. d
23. False
24. False
25. True
Page 7
Other documents randomly have
different content
Meester Hooghuizen lachte, zoowel om den veldwachter als om diens
zuster, want die wees weer met den vinger op haar voorhoofd en zei:
„Waarachtig waar, meneer Hooghuizen, als je niet beter wist, zou je zeggen,
dat mijn broer niet wijs was. Zeg ù nou eens, meneer, is dat nou geen onzin
met die geesten in ’t bosch? Eerst hebben we dat grappie ’n week of wat
geleden gehad. Toen had-ie de boschgeesten gezien!”
„Ach jij,” mopperde Bunze, die het niet velen kon, dat zijn zuster hem nog
als een stoute jongen beknorde.
„Nou afijn,” vervolgde juffrouw Bunze, „stel u nou voor, meneer, dat-ie
vanavond z’n Zondagsche uniform aangedaan heeft en z’n witte
handschoenen! Ik zeg, waar moet dat heen? Naar de boschgeesten, zeit-ie,
want die zullen vanavond verschijnen.”
„Laat mij nu verder vertellen, Mie,” zei Bunze, „want daar weet jij niks
van. Nou dan, meneer, Hans had me gezegd, dat de geest van Ridder Rador
me moest spreken.”
Meester Hooghuizen nam gauw zijn zakdoek en begon zijn neus te snuiten,
maar in werkelijkheid wist hij geen raad van het lachen. Hij begreep direct,
dat Hans hier weer aardig aan den gang was geweest.
En daarop verhaalde Bunze, wat er voor het huisje van vrouw Vorstman
moest gebeuren.
„Nou, daar heit u nou ’t heele paskwil,” lachte zus Mie, „is dat nou niet
treurig, meneer, dat die man dat nou allemaal gelooft? Die Hans heit je te
pakken gehad, broer. En leelijk ook.”
De meester vond het een onbetaalbare grap, doch vond tevens, dat het nu
genoeg was en hij er maar eens een einde aan moest maken.
„Hoor eens, Bunze,” sprak hij, „die Hans is een geduchte grappenmaker.”
„Maar …”
„Heelemaal niet. En hoe heb je ze ’t eerste gezien? Wie heeft je verteld, dat
ze te zien waren?”
„Wel, Hans. Die zat aan een groepje jongens een verhaal te vertellen van de
broeders Wer en Ner en den roofridder Rador die door een draak verslonden
werd.”
„Onzin. De broeders Wer en Ner zullen wel bestaan hebben, vandaar dat je
hier nog de Wernershoeve hebt. Maar dat van dien draak en ridder Rador
zal wel jongensverzinsel zijn. Trouwens, ik heb indertijd van die grap
gehoord, maar ik dacht niet, Bunze, dat je zóó vreeselijk bijgeloovig zoudt
zijn, om al die dwaasheid te gelooven!”
En toen fluisterde meester Hooghuizen den veldwachter nog iets in het oor,
waarop de laatste grinnikte en in de handen wreef.
Geen antwoord.
„Roep nog eens,” zei Bram, die naast den veldwachter was gaan staan.
Bunze gehoorzaamde, maar al zwaaiende gaf hij Bram zulk een geweldigen
oorvijg, dat de jongen verschrikt achteruit vloog.
Nu gierden de buren het uit, en Bunze zelf had wel de meeste pret.
De veldwachter zei nu op zachten toon tot de omstanders, dat hij den geest
eens te voorschijn zou halen en daarop holde hij tot groote verbazing der
omstanders het huisje in en de trap op.
Hans, die bij ’t zolderraam, gewapend met een oude kachelpijp, een raagbol
en een wit laken voor geest speelde, begreep niet, wie daar zoo haastig naar
boven kwam.
Een oogenblik later voelde hij zich bij den kraag gevat en met krachtigen
hand meegevoerd.
„Ik ben de geest van ridder Rador!” bromde Bunze met veranderde stem.
„Ik zal je leeren mij te bespotten!” Onwillekeurig huiverde Hans, ofschoon
hij zelf niet aan spoken geloofde.
Van schrik kon hij niet meer spreken. Maar beneden ontdekte hij, wie op
zijn beurt voor geestenridder speelde.
Toen Bunze met Hans naar buiten kwam, en hem daar „van dik hout zaagt
men planken” gaf, ging er een luid spotgelach op. Maar dat was niet om den
veldwachter, maar om ’t verschrikte, bleeke gezicht van Hans.
De grap was mislukt en dat was maar goed ook, want Hans had vergeten,
dat Bunze toch in elk geval de veldwachter was en ook.… dat men zorgen
moet, bij ’t graven van een kuil voor een ander, er zelf niet in te vallen!
Achttiende Hoofdstuk.
Van schoone blouses, een takkebos en een verdwaald
meisje.
Die Rob, wat was hij slordig! Zijn moeder zorgde, dat hij iederen dag een
schoone blouse kon aantrekken en dat was wel noodig ook, want omdat
Rob altijd naar kevers, vlinders en planten zocht en daarbij in het geheel
zijn kleeren niet ontzag, was hij dan ook elken avond ontoonbaar.
Op zekeren dag was hij juist met een schoone, gestreepte blouse naar buiten
gegaan.
Het had heel den nacht geregend en de grond was overal nog nat.
In een der boomen ontdekte Rob toevallig een geweldig groot web.
Waar zoo’n reuzenweb is, dacht Rob, is ook een reuzenspin. En dié moet ik
hebben voor mijn verzameling.
Maar de takken waren nog vrij hoog, zoodat Rob klimmen moest. Zonder
zich te bedenken omklemde hij den natten stam van den boom en klom naar
boven.
Toen hij er was, haalde hij een glazen vangbuisje uit den zak en hield dat in
de eene hand.
Daar liep een langpoot-mug over een bladsteel. Rob pakte het insect en
zette het in het web, waar het wild aan de draden rukte, die het vasthielden.
Als een havik op zijn prooi schoot een geweldige grijze spin uit haar
schuilhoek te voorschijn. Maar op zijn beurt was Rob op zijn post, met een
pijlsnelle beweging schepte hij als ’t ware de spin uit haar web in de glazen
vangbuis op, waar zij niet ontsnappen kon.
Daarop liet Rob zich weer langs den stam naar beneden glijden en spoedde
zich naar huis.
„Maar jongen!” riep mevrouw Bergwoude verschrikt uit, toen zij Rob van
uit de tuinkamer zag.
„Wat er is, vraagt hij! Kind, kijk je er eens uitzien! Het is meer dan
schande!”
Nu pas kwam Rob tot de ontdekking, hoe hij op jacht naar de reuzenspin
zijn blouse had toegetakeld! Die was van den boomstam totaal groen
geworden!
Och och, wat was Moeder boos. Want toevallig moesten Rob’s overige
blouses dien dag gewasschen worden. Ja, er was er nog wel een, maar die
was eigenlijk voor den Zondag! Het was een splinternieuwe, spierwitte
matrozenkiel. Ten einde raad liet zijn moeder hem dien in vredesnaam maar
aandoen, en Rob beloofde, dat hij er dien dag vrééselijk voorzichtig mee
zou zijn.
Na het ontbijt ging Rob, piekfijn in het wit, den weg eens op en neer. Hij
floot een deuntje en keek naar een roodborstje, dat tusschen de struiken
hipte. De zon brak door een grauwe nevel heen en zette den omtrek weer in
goudschijn.
Daar kwam een stokoud moedertje aan. Rob kende haar wel, zij woonde in
een klein hutje, even buiten het bosch. Het was een oude stakker. Ze
sjouwde een grooten takkebos op haar gekromden rug en hijgde van
inspanning.
Rob had een medelijdend hart. Hij had deernis met het oude, ploeterende
tobbertje en sprak haar aan. „Dag moedertje. Een heele vracht hè?”
„Ja jongeheer. Een heele vracht. Vooral wanneer je tachtig jaar bent.”
„Ja,” zei Rob. „En ik ben erg sterk. Ik kan dien takkebos veel gauwer naar
je huis dragen.”
„Waarom, niet? ’t Is voor een kip, hoor. Kijk, zóó op mijn rug. Eén … twee
… hoepla! Vooruit met de geit, moedertje!”
Nu kon het oudje ook vlugger vooruitkomen en het duurde niet lang, of het
huisje was bereikt.
Hij ging zitten en ’t vrouwtje, dat de koffie al lang had opstaan, schonk er
hem een groote kom van vol, zonder suiker en met ’n scheutje melk.
Rob nam de kom, die niet zoo bijzonder warm was, in de handen en proefde
de koffie.
Groote genadigheid, was dat koffie? Loop rond, slootwater was het. Moest
hij dàt uitdrinken? Neen hoor, voor geen geld.
Opeens liet hij de kom tusschen zijn knieën door op den grond vallen en
schreeuwde:
De kom viel in stukken op het leemen vloertje en verschrikt liet Rob erop
volgen:
„O … wat een ongeluk! Neemt u mij niet kwalijk, hoor. Ik hoef geen koffie
te hebben! Ik zal u den kom wel betalen.” En hij legde vijf centen op de
tafel neer.
„Maar jongeheer, dat is niet noodig!” zei het oudje. „Daar koop ik twee
kommen voor!”
„Goed, koop er dan twee,” zei Rob, „maar nu moet ik heusch terug.”
Dat kan net uitkomen, dacht Rob. Enfin, wie wat verdient moet wat hebben.
Hij nam afscheid van het oude vrouwtje en werd door zijn moeder met de
grootste verbazing, maar ook met wanhoop ontvangen.
„Rob, wat ben je toch schandelijk slordig! Dat is nu binnen een uur je
tweede schoone kiel! Kind, waar zitten je hersens? Denk je, dat ik hier een
kleerenmagazijn voor jou apart er op nahoud? Nu trek je je oudste pak aan
en dan direct uit school op je kamer blijven.”
Zoo geschiedde.
De anderen vonden dit vreemd, want dat deed Rob nooit. En voor Rob zou
het heel eenvoudig geweest zijn, om dadelijk aan zijn moeder te zeggen, dat
hij het heusch niet helpen kon, want dat hij juist zoo’n erg-goede daad had
gedaan. Neen, Rob vond het veel te kinderachtig om zich dáármee te
verdedigen. Tweemaal met een vuil pak thuiskomen en dan nog den braven
Hendrik bij moeder uithangen, dat deed hij niet! Daarvoor was hij veel te
trotsch.
Hij verzweeg dus het geval met den takkebos en bleef stil op de kamer.
„Biecht nou maar op, broer,” zei Hans. „Waarom zit je hier met je ouwe pak
aan. Is er wat gebeurd?”
„Och, welnee.”
„Kom Robbekop,” zei Flip. „Wees nou niet zoo stug. Pak slaag gehad?”
„Nee.”
Maar Hans wist hem aan ’t praten te krijgen. Rob vertelde op een beetje
onverschilligen toon, wat er gebeurd was.
„Nou, ’k had dan al een kiel vuilgemaakt aan dien boom. Toen moest ’k
voor moeder m’n nieuwe witte aantrekken. Ik loop daarmee op den
boschweg en daar komt dat ouwe vrouwtje uit de boschhut aanstappen. Ze
had een takkebos op d’r hoofd zoo groot als de Naald van Waterloo en ze
liep gewoonweg dubbelgevouwen, hè? Nou, wat doe je? Ik zeg:
goeiemorgen, grootmoeder, wil jij je wel ’s schamen om zoo’n takkebos op
je rug naar huis te dragen? Dat zal ik wel voor je doen. Enfin, ik neem de
heele kattebak op m’n nek en … adjuus, schoone kiel.”
„Nee, ik dacht alleen maar aan die arme, ouwe stakker. Nou moet je hooren.
Toen we d’r waren, wou ze mij met alle geweld ’n kopje koffie schenken. Ik
denk: nou, voor de gezelligheid dan. Maar daar schenkt me dat mensch een
kom baggersloot-limonade in, die ik niet lustte, hoor. Maar hoe kom ik
eraf? Ik laat ineens de kom uit mijn vingers vallen en roep: „Au, verdikkie,
is me die koffie heet!” Voor vijf centen was ik van de koffie af. Nou, blij
toe. Maar dat weet moeder allemaal niet. Denk je nou, dat ik aan moeder
vertellen ga, dat ik die zwarte kiel gekregen heb, omdat ik voor dat oude
mensch een bosje takken gesjouwd heb? Kan je net denken!”
En een oogenblik later wist moeder ’t wèl. Daar had Hans voor gezorgd.
En moeder, blij dat er ditmaal een goede reden was voor Rob’s verregaande
slordigheid, gaf hem nog een kus op den koop toe en ontsloeg hem van zijn
kamerarrest.
Een paar dagen later, het was ongeveer half September geworden,
verzamelde de heer Bergwoude zijn leerlingen des avonds in de eetzaal om
hen een nieuwtje mede te deelen. Allen waren tegenwoordig en wachtten op
juffrouw Wieler, die met drie meisjes aan ’t wandelen was en ieder
oogenblik kon terugkeeren. Wachten duurt altijd lang en daarom besloot de
heer Bergwoude, alvast maar te beginnen.
„Jongelui,” begon hij, „ik heb jullie vanavond hier bijeen geroepen, om je
een prettige tijding mede te deelen. Zooals de meesten van jullie wel weten,
bestaat Instituut Sparrenheide den eersten October a.s. vijf jaar. Wij hebben
besloten, dien dag feestelijk te vieren. Daar hebben jullie zeker niets op
tegen?”
„In het bosch verdwaald?” vroeg hij. „Hoe is het mogelijk! Was u dan niet
bij haar?”
„Jawel, ik was met de drie meisjes. Wij speelden verstoppertje en toen Mina
Drijvers zoeken moest, hebben wij haar niet weergezien,”
Meester Hooghuizen trok het bosch in met Hans, Bram en nog twee andere
jongens, mijnheer Bergwoude met Flip, Jacob Heintze en drie anderen. In
twee verschillende richtingen, doch beide naar den kant van kasteel
Drakenstein, zou het bosch doorzocht worden. Allen droegen een brandende
lampion aan een stok, wat een zeer fantastisch gezicht opleverde. Het werd
al donker en een beetje verlichting der paden was wel noodig.
Het begon wat te waaien, hoewel men daarvan in het dichte bosch weinig
last had, alleen de toppen der boomen begonnen luider te ruischen en bogen
door den wind.
„’t Zal me niets verwonderen, als er een onweer komt opzetten,” zei Hans.
„Daar zou je wel eens gelijk aan kunnen hebben, Hans,” zei meester
Hooghuizen. „Het is vandaag aardig broeierig geweest en de lucht begon
vanmiddag al te werken.”
De wind nam toe en zwarte kopwolken kwamen aanzetten. Het werd steeds
donkerder en donkerder in het bosch en wanneer de doorzoekers geen
lampions bij zich gehad hadden, zouden zij evenmin den weg geweten
hebben als het verdwaalde meisje.
Mina Drijvers was een allerliefst meisje van twaalf jaar. Zij was een
nieuwelinge, uit Amsterdam afkomstig en ze wist in het geheel den weg niet
in de bosschen. Toen zij met juffrouw Wieler en de andere meisjes een
spelletje in het bosch deed en de anderen zoeken moest, had zij niemand
gevonden.
Er waren dan ook prachtige schuilplaatsen. Mina vond het eerst wel aardig,
dat zij zoo zoeken moest. Maar zij dwaalde al verder en verder en zag nog
geen tipje van een jurk der anderen.
Een poosje later hoorde zij de juffrouw roepen en ook de twee andere
meisjes. Zij was op het geluid afgegaan, doch scheen zich vergist te hebben.
Eindelijk kwam ze op een plek, waar een houten stellage getimmerd was.
Zij klom op het trapje en riep:
„Juffrouw! Hier.”
Tot haar groote verbazing klonk het van verre zeer duidelijk: „Juffrouw,
hier!”
Dat was de echo! Mina vond het mooi en herhaalde haar geroep nog een
paar keeren. Maar intusschen werd ze toch ongerust, want nu hoorde zij
heelemaal niets meer. Zij dwaalde van het eene punt in het bosch naar het
andere, kwam nu eens uit bij het kasteel, dan weer bij de grot, de kapel en
ten slotte werd het door het naderende onweer zóó donker, dat zij de
boomen niet meer kon onderscheiden en snikkende op den grond neerviel.
Een felle lichtstraal schoot sissend over ’t bosch, ratelend viel de slag … dat
was ’t eenige antwoord op het roepen. Een geweldige plasregen barstte los.
Intusschen zocht het troepje van meester Hooghuizen dapper voort. Wel
was het gevaar groot, wel hadden zij licht een schuilplaats kunnen zoeken
in de Grot, maar de gedachte aan het arme meisje, dat toch ook in dit
ontzettende weer hier of daar door het bosch dwaalde, deed hen regen en
onweer trotseeren.
De jongens liepen nu dicht bijeen, ze hielden elkaar bij de hand, want in dit
noodweer konden ze elkander spoedig kwijtraken. Ze waren doornat, maar
daar gaven zij nu weinig om, zij dachten alleen maar aan het doel van hun
tocht.
Zij kwamen nu bij ’t kasteel en sloegen weer een anderen weg in, opnieuw
door ’t inktzwarte bosch.
Bij ’t felle bliksemlicht had hij iets wits gezien onder een boom. Hij schoot
er snel op toe en .…
Meester Hooghuizen nam het meisje op en droeg haar naar het eerste het
beste huisje, dat van veldwachter Bunze.
Deze en zijn zuster waren niet weinig verbaasd over het vreemde,
onverwachte gezelschap, dat eensklaps voor hun woning stond. Maar de
goede vrouw was dadelijk tot helpen bereid, ze legde Mina Drijvers in haar
eigen bed en zeide, dat het met het meisje best zou losloopen. Ze moest
echter dien nacht maar bij haar blijven, wat meester Hooghuizen uitstekend
vond. Veldwachter Bunze bewonderde den moed der knapen, die in dit
verschrikkelijke weer niet geaarzeld hadden, het verloren meisje op te
sporen.
„Als je niet zoo’n moedige, flinke jongen was, zou ik een heel ander
woordje met je spreken, kameraad. Intusschen hebben wij nog een appeltje
met elkaar te schillen, maar dat zal ik nu maar voor een anderen keer
bewaren. Je hebt nu vanavond al genoeg doorstaan!”
Hij kocht in Utrecht vuurwerk en verborg dat op een plaats, die alleen aan
hem bekend was. En Rob deed hard mee aan àlles waarvoor zijn hulp
gevraagd werd.
Zoo werkte een ieder aan het welslagen van den grooten feestdag, toen er
opeens iets gebeurde, dat aller aandacht voor een poos van den 1en
Octoberdag afleidde, ja, dat zelfs een groot deel van de aanstaande
feestvreugde dreigde te verstoren!
Barend, die zich zoo uitstekend gedroeg, sinds mijnheer Bergwoude hem
onder zijn bescherming genomen had, woonde nu bij moeder Vorstman in.
De jongen verdiende als tuinman op Sparrenheide vier gulden per week, die
hij aan zijn nieuwe moeder gaf. De arme vrouw, die alleen leefde van
hetgeen haar eigen zoon, die in Amsterdam werkte, haar zond en van
hetgeen haar moestuintje opleverde, was met de komst van Barend in haar
hutje er veel beter aan toe. Want Barend deed veel werk voor haar, dat haar
niet meer zoo gemakkelijk afging als vroeger. Daarbij at de jongen altijd in
de keuken op Sparrenheide en kreeg vaak genoeg een pak kleeren, zoodat
hij haar al heel weinig kostte.
Het arme, tevreden vrouwtje had met dit eenvoudige, sobere leven nog een
rustigen, onbezorgden, ouden dag, vooral waar Barend haar beloofd had,
steeds voor haar te zullen zorgen.
Des morgens was Barend al vroeg op en zette koffie en brood voor haar en
zichzelf gereed. Dan ruimde hij het kamertje op en ging het moestuintje
nazien. Vervolgens begaf hij zich naar Sparrenheide en bleef daar tot den
avond. Dan hielp hij zijn „moeder” weer en las haar voor.
Het oude huisje, waarin strooper Ranke met zijn zoon had geleefd, stond
thans ledig. Er was nog geen liefhebber voor komen opdagen. De weinige,
armoedige meubelen waren door Barend eruit gehaald; wat nog bruikbaar
was, had hij aan moeder Vorstman gegeven, de rest had hij tot brandhout
gehakt.
Op zekeren avond begaf Hans zich naar Barend, om met hem een aardig
plannetje voor het feest te bespreken. Misschien had Hans dit evengoed
overdag op Sparrenheide kunnen doen, maar in elk geval werd hij daar door
te veel oogen op de vingers gekeken en daarom vond hij het beter, om zijn
plannetje rustig met Barend bij moeder Vorstman te bespreken.
In het dorpje gekomen, passeerde Hans de verlaten woning van Ranke. Tot
zijn groote verwondering meende hij daarin een zwak lichtje te zien
branden, hoewel hij toch zeker wist, dat de hut ledig en onbewoond was.
Hij zag, dat het licht heen en weer ging, alsof iemand met een kaars door
het vertrek ging.
Hij begreep dadelijk, dat het niemand anders dan Barend kon zijn, die
misschien nog het een of ander in de oude woning zocht. En omdat het hem
juist om Barend te doen was, duwde hij de deur van het huisje open en trad
het ledige vertrek binnen. Maar inplaats dat hij Barend daar aantrof, staarde
hij opeens in het schurkachtige gezicht van diens vader. Het was Ranke, de
strooper, van wien iedereen dacht, dat hij in de gevangenis te Utrecht zat!
Inplaats dat Hans dadelijk vluchtte, bleef hij als aan den grond genageld
staan.
Bij de overbrenging van twee gedetineerden uit de strafgevangenis alhier naar het
station, alwaar zij onder geleide van twee marechaussees naar Leeuwarden
zouden vertrekken, wist een hunner, de beruchte strooper en inbreker R.—
wonende te Lage Vuursche, aan zijn geleider te ontsnappen. De arrestant vluchtte
een openstaand huis in en is vermoedelijk over de daken ontkomen. Het vervoer
van den anderen gevangene is nu uitgesteld, totdat de eerste zal teruggevonden
zijn. De politie stelt een streng onderzoek in naar den vluchteling, die
vermoedelijk nog wel binnen Utrecht verblijf houdt.
Intusschen had Ranke niet de bedoeling, den jongen ook in het minst eenig
leed te doen. Hij was alleen in zijn oude woning gekomen, gebruik
makende van het avonddonker, om er eenige kleedingstukken te halen.
Maar tot zijn groote verwondering had hij de hut totaal leeg gevonden. De
plotselinge verschijning van Hans had hem eerst heelemaal van streek
gebracht, maar de snel-opkomende gedachte, dat de jongen zijn
aanwezigheid alhier verraden zou, deed hem plotseling op Hans toevliegen
om hem onschadelijk te maken.
Hans was nog steeds niet teruggekeerd, hoewel de klok reeds tien uur wees!
Maar neen, zoowel het een als het ander was ondenkbaar. Hans zou nooit
uitblijven zonder toestemming zijner ouders. En voor verdwalen bestond
ook weinig grond, in de eerste plaats was het vrij helder weer en in de
tweede plaats kende Hans den weg in de bosschen als in zijn eigen huis.
De oude vrouw was al naar bed, maar Barend zat nog te lezen.
„Is mijn zoon Hans hier?” vroeg mijnheer Bergwoude, toen hij met den
meester aangeklopt had.
„Hans?” riep Barend verbaasd uit. „Nu nog? Hij is hier den heelen avond
zelfs niet geweest!”
„Dan zou ik hem toch moeten gezien hebben,” zei hij beslist. Nu steeg de
ongerustheid van den vader tot angst.
Hij keerde weer naar Sparrenheide terug, in de hoop, dat Hans daar
inmiddels mocht aangekomen zijn, maar niemand had hem teruggezien!
Barend had het zoeken het langst volgehouden. Toen het licht begon te
worden, liep hij nog van de eene boschlaan in de andere. Hij was doodmoe.
Hij keerde naar de woning van moeder Vorstman terug. En nu gebeurde met
hem bijna hetzelfde, wat den vorigen avond Hans overkwam.
Dat was nu zoo heel vreemd niet, want die deur had niet eens meer een
behoorlijk slot en kon dus best opengewaaid zijn. Maar Barend was teveel
een natuurkind, dan dat hij niet dadelijk zich herinneren zou, dat het
heelemaal niet gewaaid had. Toch vermoedde hij niets bijzonders en trad op
de deur toe, om die te sluiten!
Hij luisterde nog eens. Jawel! daar schopte iemand tegen een deur. Barend
kende dat geluid en had in een ondeelbaar oogenblik de deur van het
turfhok geopend.
„Hans!”
Met een kreet van vreugde begroette hij den verloren makker, bevrijdde
hem van doek en touwen en hoorde dan tot zijn grooten schrik, dat zijn
vader ontvlucht was!
Tegenstand was nutteloos en de strooper liet zich gewillig door den dikkerd
meevoeren, die als een overste in den paradepas naast zijn arrestant liep!
Twintigste Hoofdstuk.
Besluit.
Precies om acht uur des morgens werden onder het spelen van het
Wilhelmus de vlaggen uitgestoken van huis en schoolgebouw. Wat zag de
tuin, wat zag de weg er feestelijk uit! Overal slingers van oranje en rood-
wit-blauw, overal lampions. En aan den hoofdingang een magnifieke
eerepoort. Allen waren met de nationale kleuren getooid en reeds dadelijk
was er de rechte, feestelijke stemming in. Na het ontbijt stelde de muziek
zich aan het hoofd van den stoet jongens en meisjes, die vlaggen, vaandels
en schilden droegen. Het was allerleukst!
Des morgens om 10 uur vertrok een clubje jongens per auto, die ook al met
vlaggen beplant werd, naar het station te Baarn, om daar de oudleerlingen
af te halen. Tegen twaalf uur was het heele feestvierende gezelschap present
en nu kon de algemeene vreugde eigenlijk pas een aanvang nemen.